Blog Foucault in een digitale context
The Panopticon of Modern Age, Joelle L [CC / Flickr]
Door Mees Hellinga
Nadat de computer zijn intrede had gedaan, was het het wereldwijde web dat maakte dat de digitale technologie onze maatschappij doordrong. Met zijn dood in 1984, voor de mondiale verbreiding van het internet, heeft Foucault nooit expliciet kunnen schrijven over de digitalisering en de effecten hiervan op onze maatschappij. Het werk van Foucault is echter zeer relevant voor de filosofie over deze onderwerpen. Niet alleen in de overduidelijke context van surveillance, een onderwerp met de expliciete voorkeur van Foucault zelf, maar ook in een verstrekkende en indringende context van subjectivering.
Het is daarom dat Foucault een favoriet onder techniekfilosofen is en dat zijn werk haast onmisbaar is wanneer het gaat over het bespreken van digitale observatie en data tracking. Dit artikel geeft een kort overzicht van enkele Nederlandse schrijvers die het werk van Foucault in zijn logische extensie doortrekken naar de digitale context.
Er volgt een korte overdenking die het werk van Foucault op ons hedendaags gebruik van sociale media doortrekt en die aantoont dat het werk van Foucault nog steeds direct betrokken kan worden op een maatschappij die voor een groot deel niet langer in een fysieke architectuur plaatsvindt, maar in plaats daarvan in een digitale context.
Adaptaties van Foucault
Het werk van Foucault is haast onmisbaar in de techniekfilosofie. Deze tak van de filosofie richt zich op de effecten van technologie op de samenleving en op ons denken. De link naar het denken van Foucault is duidelijk: zijn grote projecten richten zich op het denken over waarheid en de machtsuitoefening op het subject via een institutionele context.[i] Met betrekking tot het laatste dacht Foucault veel na over architectuur en de invloed daarvan op hiërarchische structuren. De voorbeelden van deze structuren uit Discipline, toezicht en straf, waarin het lichaam gedisciplineerd wordt om dat te doen wat uw meerderen willen zonder de toepassing van geweld, halen hun kracht uit de architectuur van de omgeving. Architectuur is onmiskenbaar een techniek met invloed op ons dagelijks handelen.
Steven Dorrestijn
Deze ideeën over architectuur sluiten aan bij de gedachten van techniekfilosoof Steven Dorrestijn. Dorrestijn betrekt met zijn denken de ideeën van Foucault veel directer op techniek dan zijn voorgangers. In tegenstelling tot waar de meeste filosofen Foucaults werk op de techniek betrekken, in de ‘zelftechniek’, methodes en vaardigheden waarmee men over het lichaam kan heersen, legt Dorrestijn meer de nadruk op Foucaults denken over de technische details van disciplinerende machtsuitoefening.[ii]
Hiermee verlegt Dorrestijn de nadruk van Foucaults latere werken over zelfdiscipline en trekt deze toe naar het werk over het subject en de macht, met name in Discipline, toezicht en straf. In dit werk legt Foucault om te beginnen een expliciete nadruk op de architecturen, hier geïnterpreteerd als een techniek, waarin macht wordt uitgeoefend over de vorming van een subject, met het panopticon als de meest bekende.
Dorrestijn bemerkt ook verdere aanwezige vormende technologieën in het werk van Foucault, zoals schrijfwaar[iii] of het geweer[iv], die beide een specifieke houding van de gebruiker vereisen om correct gebruikt te worden.[v] Wat voor de huidige uiteenzetting hiervan belangrijk is, is dat technologie als fysieke objecten net zo goed expliciet aanwezig is in het werk van Foucault als zijn latere zelftechnieken, waardoor de relevantie van zijn werk sterk toeneemt voor de hedendaagse techniekfilosofie.
Peter-Paul Verbeek
Techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek betrekt Foucault meer op de materiële omgeving, wanneer het aankomt op het techniekfilosofisch denken van Foucault.[vi] Verbeek benadrukt de ethische aspecten van het subject in relatie tot de macht. Niet het subject onderworpen aan (technologische) macht, maar het subject in relatie tot de vormende macht is wat ertoe doet.[vii] Daarmee gebruikt Verbeek Foucault als excellente steunpilaar voor zijn mediatietheorie, die de nadruk legt op de relaties tussen mensen en hun materieel-technologische omgeving.
Verbeek benadrukt hoe subjecten die gesubjectiveerd worden door materiële machtsstructuren niet bestaan in pogingen om aan die macht te ontsnappen, hetgeen onmogelijk zou zijn, maar eerder in hoe zij zich kritisch verhouden tot dergelijke machtsstructuren.[viii] Zodoende vormt zich een moreel subject waar opnieuw de nadruk wordt gelegd op de zelftechniek. Hierdoor ontstaat een wederzijds vormende relatie tussen het subject en de materiële machtsuitoefening; enerzijds door de door Foucault omschreven machtsuitoefening op het subject, anderzijds door het gebruik van de materiële omgeving door het subject.
Hans Schnitzler
Filosoof Hans Schnitzler is minder optimistisch dan Verbeek over het autonoom subject. Hij betrekt Foucault op de digitale wereld en ziet een datasubject geboren worden, een subject bestaande uit gekwantificeerde gegevens waarvan verondersteld wordt dat deze samenvallen met het werkelijke subject.[ix] De drang om het subject te dataficeren (om te zetten in meetbare gegevens) komt volgens Schnitzler voort uit eenzelfde drang die het panopticon constitueert, een drang tot controle en toezicht.
Waar het Panopticon echter gebaseerd is op isolatie van het subject en een onzichtbare toezichthouder, vindt het digitale panopticon zijn kracht juist in de connectiviteit en zichtbaarheid.[x] Door alles voor iedereen zichtbaar en controleerbaar te maken, ontstaat de mogelijkheid tot continue controle. Hieruit volgt een controlemaatschappij waarin niet het volk altijd alles kan controleren, maar juist het volk constant gecontroleerd wordt, hetgeen Schnitzler als totale tiranniek beschouwt.[xi]
De kwantificatie- en transparantiedrang die mee zijn gekomen met de hedendaagse digitale technologie zorgen niet voor een bevrijding van de oude machtsstructuren door middel van meer grip op zichzelf, maar zij versterken juist deze structuren omdat zij nog meer kenbaar maken over het subject aan de machthouder en omdat zij toestaan het niet kwantificeerbare van het subject te negeren.
Gevangenis Presidio Modelo (Cuba), Friman I
Wanneer men van de bovenstaande auteurs een lijst zou maken, zou deze allesbehalve uitputtend zijn voor wat er binnen het Nederlands denken op het gebied van Foucault en de technologie gebeurt. Echter, een dergelijke lijst zou wel een overzicht geven van hoe het werk van Foucault wordt toegepast in de hedendaagse techniekfilosofie. Deze filosofen bieden verschillende perspectieven binnen deze toepassing. De overdenking hieronder is gebaseerd op de bovenstaande beknopt omschreven ideeën en zal het denken van Foucault betrekken op het online subject en specifieker, de sociale media-gebruiker.
Foucault in digitale context: een overdenking
Hoewel de vroege begindagen van het internet waren ingetreden tijdens de laatste levensjaren van Foucault, was de impact van deze innovatie op de maatschappij nog ver te zoeken. Daarom spreekt Foucault niet expliciet over het internet. Het is echter interessant om te kijken naar hoe het internet de machtsrelaties die Foucault bespreekt heeft verandert. De logische manier om dit te doen zou zijn door te kijken naar de fysieke structuren van de digitale omgeving en te kijken naar of deze dezelfde symptomen vertonen zoals de gebouwen in Foucaults analyses.
De onmogelijkheid van deze vraag toont echter meteen aan waarom deze vraag zo interessant is. De fysieke structuur van het internet bestaat namelijk uit een serie servers en kabels, iets wat de gemiddelde mens nauwelijks associeert met de plek waar mondiaal connectieve sociale interactie plaatsvindt. De vraag te stellen naar de klassiek fysieke structuur zou daarom onvoldoende op het werk van Foucault slaan. In plaats daarvan is de situatie, die te vergelijken valt met de overdenkingen van Foucault, te vinden in die contexten waar het digitale subject zich begeeft; websites, games en apps. De vraag wordt dus pas correct gesteld wanneer zij zich richt op de subjectiviteit in de digitale context. Hoe moeten we subjectiviteit begrijpen in de digitale context?
Om te beginnen moeten we begrijpen wie of wat het subject is in de digitale context. Het spreekt namelijk voor zich dat wanneer de fysieke contexten niet als interessant gelden, het ook niet de klassiek fysieke subjecten zijn die hier voor interessant doorgaan. Van de ideeën van de bovenstaande schrijvers is het datasubject van Schnitzler het meest concrete houvast dat we hebben. Schnitzler duidt met de term ´datasubject´ op de kwantificatie van het zelf,[xii] het uitdrukken in getallen van de aspecten die we normaliter aan onszelf toeschrijven.
Als voorbeeld kan men denken aan een hardloper die zichzelf uitdrukt in snelheid in kilometers per uur, de tijd in minuten en seconden en de gelopen afstand in kilometers, in plaats van termen zoals snel, lang en ver (respectievelijk). Het online datasubject komt tot stand door het (deels) doorspelen van deze gegevens aan de digitale sfeer,[xiii] bijvoorbeeld door het achteraf checken van de route via Google Maps of het gebruik van een hardloop-app op een smartphone.
Het online brengen van data, direct door een zoekopdracht of upload, indirect via een app of cookie, vormt een bundel data die gebaseerd is op een fysiek subject. Deze bundel kan men het datasubject noemen dat met bijna iedere online actie groeit. Hierdoor ontstaat een digitaal beeld gebaseerd op een fysiek subject op grond waarvan suggesties, zoals aanbiedingen of nieuwe connecties, kunnen worden gesuggereerd aan het subject. Discrepanties kunnen ontstaan tussen het datasubject en het fysieke subject, bijvoorbeeld door het gebruik van meerdere personen van een account, maar over het algemeen weet het datasubject een redelijke afspiegeling te geven van een fysiek subject.
Het lastige is dat waar er bij Foucault nog sprake was van een duidelijk machtscentrum, zoals in de school de docent,[xiv] dit centrum bij het datasubject verdwijnt in algoritmes en datacenters.[xv] Tevens is het datasubject niet langer een wie, maar een wat.[xvi] De machtsuitoefening is echter nog steeds aanwezig; het subject is niet degene die controle heeft over de algoritmes en het datagebruik.
Schnitzler stelt echter dat datgene wat wordt gesubjectiveerd is verschoven van het lichaam naar de geest.[xvii] Hoewel hij een punt heeft dat de digitale context geen of in ieder geval minder betrekking heeft op het lichaam dan de klassieke machtscontexten, valt er niet te stellen dat de machtscontexten, zoals omschreven door Foucault in Discipline, toezicht en straf, geen betrekking hebben op de geest. Het eerste deel van het boek gaat per slot van rekening over de afschaffing van de lijfstraf en de disciplinering van het subject via psychologische machtsmiddelen, waarvan het effect ook merkbaar is op lichaam en geest.
De absentie van het lichaam in de digitale context maakt daarentegen wel dat Schnitzler een goed punt maakt: enig effect op het lichaam is secundair, het primaire onderwerp van de digitale subjectivering is de geest. Zodoende is het datasubject te zien als een doortrekking van de ontwikkelingen die Foucault zag beginnen bij de afschaffing van de lijfstraf.
Toch is er wel degelijk een verschil te vinden tussen de digitale machtsstructuren en fysieke structuren die Foucault omschrijft. Schnitzler merkt terecht op dat de digitale omgeving draait om connectiviteit, in tegenstelling tot het panopticon, waar isolatie een essentieel deel was van de disciplinering.[xviii] Maar Foucault bemerkt ook andere instanties waar isolering niet noodzakelijk een rol speelt, zoals de school, de legerplaats en de kliniek. De verbindende factor is niet wél of géén isolatie, maar een zichtbare plek of persoon waar de macht zich concentreert. Weliswaar is de bewaker in het panopticon onzichtbaar, maar de plek waar een potentiële bewaker zich bevindt, de wachttoren, is altijd zichtbaar voor de gevangenen.
De positie van de digitale macht is een stuk moeilijker te vinden. Vaak staat er wel een logo van een bedrijf bovenaan een pagina, maar of deze bedrijven de controle hebben over complexe geautomatiseerde algoritmes blijft te bezien, zeker bij sociale mediagiganten. Toch valt er wel degelijk iets te zeggen voor het idee van Schnitzler, namelijk dat de connectiviteit van het digitale spectrum zorgt voor een continue zichtbaarheid, de zichtbaarheid die in Discipline, toezicht en straf juist van essentieel belang was voor de disciplinering. Het centrum van de disciplinering ligt alleen niet langer bij een centrale macht, maar bij de andere deelnemers van het digitale spectrum.
Zodoende krijgen de ideeën van Foucault uiting in het digitale spectrum; de maatschappij als geheel heeft de constante mogelijkheid tot controle, waardoor het individu zichzelf niet enkel voor de huidige observator moet aanpassen, maar ook voor alle mogelijke toekomstige observatoren. Wanneer het subject zich dit realiseert, bestaat een kans op subjectivering, omdat de kans op observatie meer aanwezig is dan ooit.
Bibliografie
Foucault, Michel. ‘The ethics of the concern of the self as a practice of freedom’, in: P. Rainbow (red.), Ethics, essential works of Foucault 1954-1984 volume 1. Londen (Penguin Books) 1997, pp. 281-301.
Foucault, Michel. Discipline, Toezicht en Straf. Vertaald door Vertalerscollectief Historische Uitgeverij. Groningen: Historische Uitgeverij, 2010.
Schnitzler, Hans. Het Digitale Proletariaat. Amsterdam: De Bezige Bij, 2015.
Dorrestijn, Steven. The design of our own lives. Enschede: Universiteit Twente, 2012.
Verbeek, Peter-Paul. Op de vleugels van Icarus. Rotterdam: Lemniscaat. 2014.
[i] Michel Foucault, ‘The ethics of the concern of the self as a practice of freedom’, in: P. Rainbow (red.), Ethics, essential works of Foucault 1954-1984, volume 1, p. 281.
[ii] Steven Dorrestijn, The design of our own lives (Enschede: Universiteit Twente, 2012), pp. 49-50.
[iii] Michel Foucault, Discipline, toezicht en straf, vert. Vertalerscollectief Historische Uitgeverij (Groningen: Historische Uitgeverij, 2010), p. 211.
[iv] Foucault, Discipline, toezicht en straf, p. 212.
[v] Dorrestijn, The design of our own lives, p. 51.
[vi] Peter-Paul Verbeek, Op de vleugels van Icarus (Rotterdam: Lemniscaat, 2014), p. 87.
[vii] Verbeek, Op de vleugels van Icarus, p. 90.
[viii] Verbeek, Op de vleugels van Icarus, p. 91.
[ix] Hans Schnitzler, Het digitale proletariaat (Amsterdam: De Bezige Bij, 2015), p. 87.
[x] Idem, p. 98.
[xi] Idem, p. 105.
[xii] Idem, pp. 77-78.
[xiii]Idem, pp. 78-79.
[xiv] Foucault, Discipline, toezicht en straf, p. 204.
[xv] Schnitzler, Het digitale proletariaat, p. 93.
[xvi] Ibidem
[xvii] Schnitzler, Het digitale proletariaat, p. 99.
[xviii] Idem, p. 98.