Voorpublicatie Kleine filosofie van het wonder
Op het moment dat ik dit schrijf, verklaart men de veelgeroemde Arabische Lente zo goed als over. Egyptische generaals, onder leiding van Abdul Fattah al-Sisi, maken bewust een bloedig einde aan breed gedragen maatschappelijke protesten die leidden tot een algemeen ‘ontwaken’, een opstand en democratische verkiezingen zonder precedent, na een jarenlang onbarmhartig autoritair regime van voormalig president Hosni Mubarak. Wat een droomscenario had moeten zijn – een democratisch pluralistisch model in het Midden-Oosten voorbij het onaantrekkelijke alternatief van een seculier nationalisme en militarisme aan de ene kant en een politieke islam van theocratische snit aan de andere kant – ontpopt zich als de zoveelste nachtmerrie. We zijn terug bij af. Althans, zo lijkt het.
Het Westen had de revoluties in de regio niet of nauwelijks voorzien: de intelligence en surveillance van de verzamelde inlichtingendiensten zaten er zoals gewoonlijk naast. Daarbij gehoorzamend aan een ijzeren logica, want als het erom gaat gebeurtenissen met wereldwijde of geopolitieke repercussies te voorspellen en voor te zijn, hebben ze geen grotere verbeeldingskracht of intuïtie dan de gemiddelde krantenlezer of bezoeker van het internet. Wat men met maximale inzet van middelen te weten komt (en sinds de onthullingen van klokkenluiders als Wikileaks en Edward Snowden vermoeden we dat op zijn minst de Amerikaanse National Security Agency ofwel NSA bijna alles ‘weet’), levert vaak slechts minimaal inzicht of effect op. Uiteindelijk doen ‘de feiten’ er ook niet zoveel toe. Stuff happens en de rest ook.
Cynisch genoeg had Donald Rumsfeld, minister van Defensie onder president George W. Bush, gelijk toen hij op een persconferentie in het Pentagon op 12 februari 2002, waarin hij voor de zoveelste keer recht praatte wat krom was, de volgende zinsnede debiteerde:
'As we know, there are known knowns. There are things we know we know. We also know there are known unknowns. That is to say, we know there are some things we do not know. But there are also unknown unknowns, the ones we don’t know we don’t know.'
Altijd gevat voegde de Sloveense denker Slavoj Žižek daaraan toe dat Rumsfeld een vierde categorie, namelijk ‘unknown knowns’, gemakshalve ongenoemd liet. Deze categorie behelst de waarheden van het onbewuste en dat wat verdrongen wordt, in de psychoanalytische zin van het woord. Een vergetelheid die Žižek zonder blikken of blozen in verband bracht met de Amerikaanse obsessie met obsceen voyeurisme. Met als schrijnend voorbeeld de schaamteloze foto’s van de martelingen en vernederingen die Iraakse gevangenen in de Abu Ghraib-gevangenis bij Bagdad moesten ondergaan. Maar, opnieuw, Rumsfeld had meer nog dan Žižek ongewild gelijk: wat werkelijk gebeurt of wat we voor waar en waarachtig (zouden) moeten houden is en blijft veelal een ‘unknown unknown’.
Ten aanzien van Egypte en de Arabische Lente toonde het Westen, in het bijzonder de Verenigde Staten, zich ronduit ambivalent. Wat immers te doen met democratische verkiezingen die een zogenoemd fundamentalistische, islamitische partij aan de macht brengen? Een beweging die onder de eerste vrij gekozen Egyptische president, Mohamed Morsi, inderdaad weinig pluralistische of zelfs maar democratische trekken vertoonde? Verdedigt men de democratie en dus het resultaat van vrije verkiezingen tout court of maakt men in sommige gevallen een uitzondering? De afwijzende reactie op de overwinning van de Moslimbroederschap in Egypte in 2012, de afwijzing ook van het Front Islamique du Salut (FIS) in Algerije in 1992 en van Hamas in Gaza in 2006 duiden in die laatste richting (om van de alliantie van het Westen met de meest autocratische landen in het Midden-Oosten, zoals Saoedi-Arabië, nog maar te zwijgen). Sluit men liever een pact met de duivel, bijvoorbeeld door de handelwijze van de Egyptische generaals slechts mondjesmaat (of enkel nominaal) te veroordelen, om ondertussen de aanzienlijke financiële en militaire hulp gewoon door te laten gaan, teneinde strategische belangen in de regio en daarbuiten niet te schaden? Of vindt men dat de democratie in die contreien best nog wat kan wachten, gezien het feit dat de juiste condities niet voorhanden zijn en het Euro-Amerikaanse model zelf ook eeuwen nodig had om vaste voet aan de grond te krijgen?
Dit zijn geen vragen die ik hier direct zal beantwoorden, al laat een eerste antwoord zich vermoedelijk wel raden: wat men voor zichzelf verlangt (hier: democratie), ontzegt men ook elders een ander niet.3 Mijn voornaamste probleem hier is echter een ander: hoe komt het dat massale politieke erupties waarvoor we termen als ‘lente’, ‘ontwaken’, ‘opstand’ of ‘revolutie’ gebruiken, tezamen met individuele daden van helden en heiligen, martelaars en militanten, schijnbaar uit het niets opdoemen en ons zozeer verrassen dat hun ‘gebeuren’, doen en laten, ons overvalt en ons als weinig minder dan een wonder voorkomt? Hoe kan wat we in filosofisch jargon een ‘evenement’ noemen plaatsvinden of indruk maken als een effect zonder bepalende oorzaak, als een verschijnsel zonder verklarende grond? Hoe kan dat wat geen rechtvaardigende reden heeft ons niettemin verwonderen en meer dan wat ook op onze bewondering aanspraak maken? Een dergelijk fenomeen heeft geen horizon waartegen het afsteekt en zo op zijn minst enige contouren verkrijgt.
De grote politiek van weleer is passé en we leven in een multipolaire wereld met middelpuntvliedende kracht. Wat blijft zijn de schijnbaar geïsoleerde, vaak uiterst moedige en niet minder hulpeloze daden van enkelingen, kleine groepen, incidenteel grote massa’s, die van elke historische logica of politieke berekening gespeend zijn en niettemin fenomenale effecten sorteren. Ook als ze falen. Hoe kunnen we dit begrijpen? En wat is hier wonderlijk of wonderbaarlijk aan?