Neoliberalisme, een politieke fictie. Interview met auteur Mark van de Velde
Interview met Mark van de Velde over Neoliberalisme: een politieke fictie
Bij het woord ‘neoliberalisme’ zullen veel mensen in eerste instantie denken aan een ideologie waarin de politiek ondergeschikt is gemaakt aan de economie. Vanwaar dan toch de ondertitel ‘een politieke fictie’?
Wij hebben voor die ondertitel gekozen omdat die de boodschap van ons boekje kernachtig samenvat. In de jaren negentig is het begrip neoliberalisme door de Socialistische Partij, en in het bijzonder door haar voorman Jan Marijnissen, geherintroduceerd in Nederland. Maar de betekenis die de SP gaf aan dat neoliberalisme was radicaal anders dan de betekenis die het neoliberalisme tot dan toe als economische substroming had. Het neoliberalisme waarmee de meeste mensen vertrouwd zijn, heeft dus een recente politieke oorsprong.
Wat is het onderscheid tussen het oorspronkelijke neoliberalisme en de moderne SP-variant?
De wortels van het neoliberalisme liggen in het Interbellum. Door de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende economische misère had het vooruitgangsoptimisme van de liberalen een flinke klap gekregen. In de Sovjet-Unie, Duitsland en Italië was het liberalisme dood en begraven en ook elders in Europa groeide de scepsis over het nut van economische en politieke vrijheden. Een groepje overwegend Duitstalige intellectuelen (onder wie Wilhelm Röpke, Friedrich Hayek en Walter Eucken) wilde het liberalisme weer leven inblazen in een poging de opkomst van links en rechts totalitarisme te stuiten. De kern van hun programma was dat de staat zich moet losmaken uit de corrumperende verstrengeling van overheid en bedrijfsleven, die vooral in Duitsland schrikbarende vormen had aangenomen. Volgens de neoliberalen moest de staat zich in economische wedstrijden niet als twaalfde man maar als scheidsrechter opstellen. Dat is een visie die tot op de dag van vandaag doorwerkt in het Europese mededingingsbeleid.
De SP-variant van het neoliberalisme laat zich veel moeilijker samenvatten, omdat die partij onder ‘neoliberalisme’ alles schaart wat die partij tegenstaat, ook al gaat het soms om volstrekt tegengestelde verschijnselen. Zo wordt de verstrengeling tussen overheid en bedrijfsleven door links als typisch neoliberaal gezien. Maar als de overheid toeziet wanneer een bedrijf failliet gaat of zijn productie naar het buitenland verhuist, dan zou ook sprake zijn van rücksichtsloos neoliberaal vrijemarktkapitalisme.
Inconsistent of niet, kennelijk slaat die boodschap aan. Hoe is dat te verklaren?
Voor een deel komt dat door de ontegenzeggelijke marketingkwaliteiten van de SP. Hoewel ondernemerschap in de gebruikelijke betekenis van het woord daar niet hoog in aanzien staat, zijn de Nederlandse socialisten politieke entrepreneurs par excellence. Dat bedoel ik niet cynisch: zij hebben al vroeg begrepen dat vorm en inhoud moeten samenvallen en zagen het gat in de markt dat de PvdA had laten ontstaan. Daar kunnen andere partijen nog wat van opsteken.
De boodschap is ook aangeslagen omdat onder de noemer van het neoliberalisme een reeks verschijnselen zijn geschaard die bij iedereen in Nederland, van links tot rechts, grote ergernis opwekten. Omvallende banken die met belastinggeld gered moesten worden, volkomen ontspoorde directeuren van woningbouwcorporaties, miljardensteun aan lidstaten van de eurozone die statistieken vervalsten, noem maar op. Juist omdat de verontwaardiging over dergelijke schandalen zo breed gedeeld is, ontbreekt vaak de behoefte aan een genuanceerd verhaal over de oorzaken ervan. Misschien begrijpelijk, maar vanuit een wetenschappelijk en historisch oogpunt is dat erg onbevredigend. Trouwens, ook met het oog op de toekomst is het belangrijk om politieke fictie van feiten te onderscheiden, want onderwerpen als privatisering en nationalisering komen vroeg of laat weer op de politieke agenda.
Wat is in jouw optiek een van de grootste misverstanden over het neoliberalisme? Laat ik het anders zeggen: noem eens een praktisch voorbeeld van kloof tussen het oorspronkelijke neoliberalisme en datgene wat vandaag de dag voor neoliberalisme moet doorgaan?
Dan kom ik al snel uit bij de euro als zogenaamd neoliberaal project. Die claim heeft mij altijd verbaasd omdat Friedrich Hayek en Milton Friedman, die vaak de grootste neoliberale boemannen worden afgeschilderd, zich expliciet tegen één gemeenschappelijke Europese munt hebben uitgesproken. Hun kritiek op plannen voor de monetaire eenwording van Europa staat zwart op wit. Hayek vond één munt een ‘Utopian scheme’ dat ertoe zou leiden dat gedisciplineerde lidstaten moeten opdraaien voor de fiscale nonchalance van andere lidstaten. Dit schreef Hayek in de jaren zeventig! In 1997, toen al wel tot de invoering van de euro was besloten maar nog niet vaststond welke landen mochten meedoen, waarschuwde Milton Friedman voor economische rampspoed die in zwakke eurolanden zou ontstaan. In landen die het wisselkoersinstrument uit handen hebben gegeven, vertalen economische problemen zich snel in politieke spanningen, aldus Friedman, die Europa in cultureel opzicht een veel te divers continent vond voor één munt. Of neem Margaret Thatcher, een ander mikpunt van anti-neoliberale woede. Zij waarschuwde ervoor dat een gemeenschappelijke munt het primaat van de nationale politiek zou ondermijnen. ‘What is the point of trying to get elected to Parliament only to hand over sterling and the powers of this House to Europe?’, vroeg zij in 1990 retorisch aan de leden van het Britse Lagerhuis.
Je kunt zeggen dat degenen die nu een kruistocht tegen het neoliberalisme voeren zich beter moeten inlezen. Aan de andere kant: de opmerkingen van Friedman, Hayek en Thatcher zijn destijds door bijna iedereen in de wind geslagen, van links tot rechts in de Nederlandse politiek.
Dat is zonder meer waar. Er waren wel wat dissidenten, maar het gros van de Nederlandse politici steunde de invoering van de euro, Maar dat toont juist aan dat de euro een politiek project was, en niet het gevolg van een onverbiddelijke neoliberale economische logica.
Nu je de term ‘economische logica’ laat vallen: zit er niet een kern van waarheid in de kritiek op de zuiver economische, bijna mathematische kijk op het menselijk gedrag die tot vrij onlangs gemeengoed was onder economen? De mens blijkt bij nader inzien toch niet de homo economicus te zijn waarvoor hij lang werd aangezien. Ook kun je, kijkend naar directeuren van banken en woningbouwcorporaties, toch moeilijk volhouden dat, door de werking van de onzichtbare hand, hun eigenbelang per definitie samenvalt met het publieke belang.
Met beide punten ben ik het eens en wij gaan in Neoliberalisme uitgebreid in op de homo economicus en de onzichtbare hand. Beide begrippen worden toegeschreven aan het werk van de liberale econoom Adam Smith. Hier wreekt zich dat er wel veel over Adam Smith wordt gesproken, maar dat zijn werk helaas weinig wordt gelezen. Als Smith wist welke prominente plaats de ‘onzichtbare hand’ in het moderne economisch denken inneemt, zou hij van zijn stoel vallen. Of misschien moet ik zeggen: hij zou zich in zijn graf omdraaien, want de onzichtbare hand heeft een betekenis gekregen die Smith er niet in heeft gelegd. Smith heeft drie belangrijke boeken geschreven: over astronomie, over economie en over filosofie. In elk van die drie boeken noemt hij de onzichtbare hand slechts eenmaal. De beroemdste variant staat in The Wealth of Nations: een individu ‘intends only his own gain, and he is in this, as in many other cases, led by an invisible hand to promote an end which was no part of his intention. Nor is it always the worse for the society that it was no part of it.’ Smith zegt dus niet dat eigenbelang en publiek belang samenvallen, maar dat het niet noodzakelijk slecht uitpakt voor de maatschappij als een individu zijn eigenbelang najaagt.
In The Theory of Moral Sentiments, dat 17 jaar eerder was verschenen, had Smith een praktisch voorbeeld gegeven van de werking van een onzichtbare hand. Wanneer hij in dat boek een onzichtbare hand ter sprake brengt, heeft hij net een tirade afgestoken tegen de rijken der aarde, die vaak zelfzuchtig, ijdel en hooghartig zijn. Maar, zegt Smith, hun onverzadigbare behoeftes zorgen er wel voor dat zij werk, en dus inkomen, verschaffen aan een leger ambachtslieden. Ook al zijn de rijken alleen in hun eigen welzijn geïnteresseerd, zij delen zonder het te willen hun rijkdom met de armen, alsof ze door een onzichtbare hand worden geleid.
Overigens zijn werken van Adam Smith nooit integraal in het Nederlands vertaald. Gezien de reputatie van Uitgeverij Boom op het terrein van vertaalde filosofische literatuur ligt daar een mooie taak voor de uitgeverij. De beschikbaarheid van Nederlandse edities van The Theory of Moral Sentiments en The Wealth of Nations zou een geweldige aanwinst zijn voor iedereen die in de oorsprong van het liberalisme geïnteresseerd is.