Waarom hechten we zo aan gelijke inkomens?
Deze week verscheen de bundel Loonfatsoen, onder redactie van Margo Trappenburg, Wout Scholten en Thijs Jansen. In het boek gaan de schrijvers na hoe mensen in verschillende beroepen aankijken tegen het bedrag dat ze verdienen. Op basis daarvan pleiten ze voor beperkte verschillen in de salarissen. Dat mensen daar zo’n belang aan hechten, komt volgens Maarten van den Heuvel omdat onze hersenen werken als vergelijkingsmachines. Dit licht hij uitgebreid toe in zijn boek Vrijheid, gelijkheid, broederschap. Oude waarden in nieuwe tijden.
Fragment uit: Vrijheid gelijkheid broederschap
Stel, je loopt over straat. Plotseling zie je vanuit je ooghoek iets roods liggen: een briefje van tien euro. Je kijkt om je heen of je iemand ziet die het verloren kan hebben, maar de straat is leeg. Zo’n buitenkansje wil je niet laten liggen, dus je raapt het op en neemt het mee. Al gauw begin je na te denken wat je ermee kunt doen. Je kunt een cappuccino met een taartje bestellen in je favoriete koffiebar. Of zal je toch dat boek kopen dat je al een tijd wil hebben? Dat kun je bedenken, omdat je weet wat tien euro waard is. Afgezien van wat inflatie heeft dat briefje in je zak een vaste waarde.
Cijfers bieden een geruststellende zekerheid. Ze vormen een manier om de wereld om ons heen te meten en zo te begrijpen. Al op de basisschool leren we dat ze gehoorzamen aan altijd geldende wetten: één plus één is altijd twee. En die wetten worden op de middelbare school weliswaar ingewikkelder, maar ze verliezen weinig aan universele waarde. We weten hoeveel een liter melk is, we hebben een idee hoeveel glazen we eruit kunnen halen en wat we ermee kunnen doen. Als iemand vertelt over een kamer van drie bij twee meter, dan kunnen we ons voorstellen hoe groot dat is. We spreken niet voor niets vaak over ‘harde cijfers’.Maar klopt dat wel? Zijn die cijfers wel altijd zo ‘hard’ wanneer we er in het dagelijks leven mee omgaan?
Wat die tien euro voor iemand waard is, is veel relatiever dan je zou denken. Het spreekt bijvoorbeeld voor zich dat het voor een zwerver veel meer waard is dan voor een miljonair. Maar dat is niet het enige. Laten we weer een gedachte-experiment doen. Je hebt al een tijdje je zinnen gezet op de laatste cd van Lady Gaga en je besluit hem nu te gaan kopen. Hij kost overal € 19,95, maar voor de deur van je vaste cd-winkel kom je erachter dat een concurrent een kwartier verderop aan het stunten is en de cd voor € 9,95 aanbiedt. Wat doe je? Is die tien euro je vijftien minuten waard of niet? Onthoud dat en vergelijk het met de volgende situatie.
Je hebt al een tijdje je zinnen gezet op een nieuwe laptop van 990 euro en je besluit hem nu te gaan kopen. Voor de deur van de winkel kom je erachter dat een concurrent vijftien minuten verderop dezelfde laptop aanbiedt voor 980 euro. Wat doe je nu? De gedragseconomen Daniel Kahneman en Amos Tversky legden een vergelijkbare vraag voor aan een grote groep mensen. En wat bleek: in het eerste geval vond het grootste deel van de ondervraagden het de moeite waard om de omweg te maken, maar in het tweede geval niet, terwijl het in beide gevallen ging om tien euro voor vijftien minuten werk. Kennelijk beleefden de ondervraagden die tien euro in beide gevallen heel anders, namelijk in verhouding tot het bedrag dat ze gingen uitgeven. En in verhouding is tien euro in het eerste geval veel meer dan in het tweede geval.
Een prachtig praktijkvoorbeeld van de relativiteit van geldelijke waarde staat beschreven in het boek Predictably Irrational van gedragseconoom Dan Ariely. Toen het bedrijf Williams-Sonoma voor het eerst een broodbakmachine op de markt bracht, bleek niemand er de gevraagde 275 dollar voor over te hebben. De directie van het bedrijf besloot vervolgens een marketingfirma om advies te vragen: hoe moesten ze hun apparaat aan de man brengen? De marketeers wisten wel raad. Ze adviseerden het bedrijf om een tweede machine te introduceren: groter en ongeveer de helft duurder. En zowaar, de broodbakmachines vlogen daarna als warme broodjes over de toonbank. Maar het was niet de nieuwe, duurdere machine die zoveel werd verkocht: het was juist de oorspronkelijke machine die nu populair was geworden. Waarom? Omdat mensen de machine nu ergens mee konden vergelijken en daardoor het gevoel hadden dat ze hem beter op waarde konden schatten.
Kijk nu eens naar de volgende afbeelding en vraag je af welke van de twee lichtblauwe bollen groter is:
Bijna iedereen zal in eerste instantie zeggen dat de linkerbol groter is. Toch zijn ze echt exact even groot, meet maar na. De illusie wordt veroorzaakt door de donkere bollen eromheen. De linker bol is groot in vergelijking met de donkere bollen eromheen, en daardoor schatten we zijn absolute grootte ook hoger. De rechter bol is klein vergeleken met de donkere bollen eromheen, en dus classificeren we hem in ons hoofd als ‘klein’. Dit voorbeeld met de bollen is geen toevallige uitzondering. Bekijk het volgende plaatje en bepaal welk vakje donkerder is, A of B:
Vakje B lijkt overduidelijk lichter dan vakje A, maar als je de vakjes eromheen zorgvuldig afdekt, zul je zien dat ze exact even donker zijn. Dat we het toch anders ervaren, komt door de kleurverschillen in de vakjes eromheen. Het zijn voorbeelden van hoe onze hersenen in zijn algemeenheid werken. Alles wat we waarnemen, vergelijken we met de rest van wat we zien en wat we al eerder hebben ervaren. We zijn dus continu bezig met het maken van vergelijkingen, en dat betekent dat al onze oordelen relatief zijn.
De basis voor deze constatering werd al in de negentiende eeuw gelegd, toen een groep wetenschappers zich ging bezighouden met wat zij psychofysica noemden. Je zou dat vak kunnen omschrijven als de studie naar de relatie tussen natuurkundige verschijnselen als licht, warmte en gewicht en onze subjectieve perceptie ervan. Een van de belangrijkste bevindingen die daaruit is voortgekomen is dat onze perceptie wordt bepaald door relatieve verandering. In een bekend experiment moesten geblinddoekte mensen een gewicht dragen. Daar werd telkens heel voorzichtig iets aan toegevoegd, en de proefpersonen moesten aangeven wanneer het gewicht merkbaar zwaarder werd. Uit het experiment bleek overduidelijk dat mensen die bijvoorbeeld tien kilo dragen een verschil van een ons letterlijk niet voelen. Mensen die een pond moesten tillen, merkten dat verschil wel degelijk op. Het verklaart precies waarom de inwoners van Havana 15 graden koud vinden, terwijl bij zo’n temperatuur in Montreal enthousiast de jassen uitgaan.
Meer over hoe dit van invloed is op hoe we tegen inkomen en vermogen aankijken in: Vrijheid, gelijkheid, broederschap. Oude waarden in nieuwe tijden.