Historische voorwaarden voor de ontwikkeling van het neoliberalisme
Bespreking van Michel Foucaults De geboorte van de biopolitiek
door Marli Huijer
Eerder verschenen in Civis Mundi
Wat is neoliberalisme?
De economische crisis van 2008 heeft een flinke deuk geslagen in het geloof dat de vrije markt zichzelf kan reguleren. Onder druk van de Europese Commissie hebben overheden in Europa zich gedwongen gezien om actief in te grijpen in de financiële sector en het terugdringen van de werkloosheid, sociale rechtvaardigheid en sociale (on)gelijkheid staat weer hoog op de publieke agenda. Met name het neoliberalisme wordt als boosdoener aangewezen. Dag in dag uit verschijnen publicaties waarin het neoliberalisme als een ‘armoedige’ of ‘schadelijke’ ideologie wordt weggezet.
Maar wat is neoliberalisme? Vaak wordt het met de namen van Margaret Thatcher en Ronald Reagan geassocieerd. Hun idealen van individuele keuzevrijheid, hard werken en niet afhankelijk zijn van de staat vertaalden zich in de jaren tachtig van de vorig eeuw in een beleid waarin de overheid werd teruggedrongen ten gunste van het vrijemarktkapitalisme.
Dit Britse en Amerikaanse neoliberale beleid heeft veel gemeen met theorieën over het neoliberalisme die vanaf de jaren twintig in Duitsland en vanaf de jaren dertig in Amerika werden ontwikkeld. De Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) voorzag in 1979 in een uitgebreide mondelinge geschiedschrijving van deze vroege vormen van neoliberalisme. Onder de titel De geboorte van de biopolitiek zijn de colleges die hij daarover aan het Collège de France gaf, nu in Nederlandse vertaling verschenen. Voor wie belang hecht aan theorievorming rond het neoliberalisme, en het als meer dan een praktijk wil zien, is dat een welkome aanvulling.
Foucault gebruikt in deze geschiedschrijving een specifieke methode, die ‘geschiedenis van het heden’ wordt genoemd. Hij schetst geen ononderbroken geschiedenis die zich keurig vanuit het verleden naar het heden ontrolt, maar neemt het heden als vertrekpunt om vandaaruit sprongsgewijs verbindingen te leggen naar eerdere periodes – in dit geval naar halverwege de achttiende eeuw en naar het begin van de twintigste eeuw. Op die manier legt hij de historische condities bloot die het neoliberalisme mogelijk hebben gemaakt.
Neoliberalisme als remedie voor staatsfobie
Hoe ziet dat vertrekpunt in het heden van 1979 eruit? In de jaren zestig en zeventig, zo legt Foucault uit, wordt zowel links als rechts beheerst door een staatsfobie. De staat wordt voorgesteld als almachtig en alom aanwezig: deze kijkt mee in de slaapkamer en kan altijd een fascistische staat worden. Die visie, die volgens Foucault een simpele visie is, vormt de voedingsbodem voor het neoliberalisme – en daarmee voor nieuwe bestuursvormen die volledig ten dienste staan van de vrije markt. Die economie van de vrije markt lijkt de beste remedie te zijn voor de staatsfobie. Niet de staat maar de vrije markt zou het principe moeten zijn op grond waarvan de economische verhoudingen, de werkgelegenheid en de sociale betrekkingen worden gereguleerd.
De condities die een dergelijke ‘ideologie’ mogelijk maakten vindt Foucault in de omslag die zich halverwege de achttiende eeuw in Europa voltrekt in de kunst van het besturen. Die omslag kenmerkt zich door (1) een inperking van het bestuur; (2) een nieuw idee van Europa en (3) het waarheidspreken (veridictie) van de markt. De eerste verandering bevrijdt de economie van inperkingen van de kant van de staat. De tweede verandering behelst een Europa van onbeperkte groei, die tot stand komt via interne concurrentie maar dan wel via een markt die de hele wereld omvat. De derde verandering houdt in dat de markt de plaats wordt die de waarheid over de ‘natuurlijke’ relatie tussen waarde en prijs aan het licht brengt. De markt zelf bepaalt in het vervolg wat de ‘natuurlijke’ waarde van een product of dienst is en hoeveel ervoor moet worden betaald.
De tweede conditie die de vrijemarkteconomie mogelijk maakte treft Foucault in het Duitse en Amerikaanse neoliberalisme. Gedurende vijf colleges onderzoekt hij de opkomst van het Duitse neo- of ordoliberalisme ten tijde van de Weimarrepubliek, de crisis van 1929, de opkomst van het nazisme, de kritiek daarop, het Walter Lippmann Colloquium (Parijs, 1938, klassiek-liberalen en neoliberalen komen bijeen om over de vernieuwing van het liberalisme te spreken), de naoorlogse wederopbouw in Duitsland en de verbreiding van het Duitse neoliberale model naar Frankrijk en Amerika. Vervolgens wijdt hij drie colleges aan het Amerikaanse neoliberalisme (de libertarians) dat gerelateerd is aan de politiek van de New Deal, de kritiek op de politiek van Roosevelt, oftewel tegen het ingrijpen door de overheid en tegen alle ondersteunings- en andere programma’s die toen door de vooral democratische regeringen werden ingezet.
De verschuiving die deze vroege vormen van neoliberalisme ten opzichte van het liberalisme teweegbrengen is dat de markt het leidende principe wordt voor de organisatie van de staat. Het klassiek-liberale laisser faire, waarbij de markt vrij is binnen een door de staat afgebakende ruimte, wordt vervangen door de opvatting dat het bestuur zich moet voegen naar de dynamiek van de economie. In die dynamiek speelt niet het natuurlijke spel tussen individuen de hoofdrol, maar het ‘formele spel van de concurrentie’. Het bestuur moet zo ingrijpen in de samenleving dat de concurrentiemechanismen altijd en overal een regulerende rol kunnen spelen.
Dat vereist een niet aflatende waakzaamheid, een permanente activiteit en een ingrijpen ten dienste van de economie. Kernpunt van het neoliberalisme is volgens Foucault dat het mechanismen voor economische interventie heeft willen ontwikkelen ter voorkoming van het vrijheidsverlies dat het socialisme, fascisme of nationaalsocialisme zou brengen, maar wellicht juist daardoor interventievormen heeft ontwikkeld die de vrijheid evenzeer aantasten, maar nu op verhulde wijze.
Titel klopt niet
Wat heeft deze geschiedschrijving van het liberalisme en neoliberalisme te maken met de biopolitiek, de politiek die zich richt op de gezondheid, de hygiëne, het geboortecijfer en de levensverwachting van de bevolking? Hoewel Foucault bij aanvang van de colleges belooft daarover te zullen spreken, wil hij eerst zicht krijgen op de nieuwe bestuurskunsten die door het liberalisme en het neoliberalisme zijn ingebracht. Aan het einde van het boek moet hij echter constateren dat hij zich vervolgens zozeer door die geschiedschrijving heeft laten meeslepen dat hij niet meer aan de geboorte van de biopolitiek is toegekomen.
Het boek is daarom eerder van belang voor geïnteresseerden in neoliberalisme dan geïnteresseerden in biopolitiek. Die laatsten kunnen beter The Politics of Life Itself (2007) van de Britse socioloog en Foucaultkenner Nikolas Rose lezen. Maar voor de eersten biedt Foucault een schat aan literatuur over het neoliberalisme. Dat Foucault zichzelf daarbij regelmatig herhaalt, dat de lijn soms ver te zoeken is en er fouten in de colleges zitten (die overigens keurig door de redacteuren en vertaler in het notenapparaat worden vermeld) moet de lezer maar op de koop toenemen.
Het zou mooi zijn als deze colleges nu een econoom of filosoof zouden inspireren om eindelijk eens een groot werk over de theorie en praktijk van het neoliberalisme te schrijven.