Zizeks hegeliaanse visie op het multiculturalisme
'Het Sloveense denkbeest' Slavoj Žižek is niet alleen schatplichtig aan de Franse psychoanalyticus Lacan, zijn denken is ook in belangrijke mate gestoeld op de dialectische methode van Hegel. In dit fragment uit Žižek gaat Marc De Kesel in op Žižeks visie op het multiculturalisme, die op hegeliaanse leest geschoeid is.
Multiculturalisme
Een van de postmoderne verschijnselen die volgens Žižek bijzonder goed in de kaart speelt van het mondiale kapitalisme, is het multiculturalisme. Dat laatste geeft het kapitalisme namelijk een extra wapen om elke ‘andere’ cultuur in haar wereldmarkt in te sluiten. Žižek schrijft in Pleidooi voor intolerantie (in het vervolg PVI)
‘[De conclusie] moet […] luiden dat de problematiek van
het multiculturalisme (de hybride co-existentie van de verschillende culturele leefwerelden) die zich tegenwoordig voordoet, de verschijningsvorm is van zijn eigen tegendeel: de verspreiding van het kapitalistische systeem over de hele wereld. Hieruit blijkt wel hoe ongekend homogeen de moderne wereld geworden is. Het is net alsof, nu de horizon van de maatschappelijke verbeelding geen ruimte meer laat voor de gedachte dat het kapitalisme uiteindelijk zal sterven – omdat iedereen stilzwijgend accepteert dat het kapitalisme nooit meer weggaat – de kritische energie een alternatieve uitlaatklep heeft gevonden in de strijd om culturele verschillen die de fundamentele homogeniteit van het wereldomvattend kapitalistische systeem niet aantasten.’ (PVI: 52)
Zoals zo vaak in zijn werk hanteert Žižek hier de hegeliaanse dialectiek. Iemand is zichzelf vooral in zoverre hij verschilt van een ander. Het verschil met – of zoals Hegel het formuleert, de negatie van – de andere behoort tot het wezen van de identiteit. Daar komt Hegels dialectische logica op neer. Een slaaf is maar slaaf in het verschil met zijn heer, zoals vice versa een heer slechts heer is omdat hij slaven heeft: dit is de basisintuïtie die aan de basis van Hegels beroemde ‘dialectiek van meester en knecht’ ligt. Zo leeft ook vandaag elke culturele identiteit van haar verschil met de identiteit die andere culturen claimen. ‘Het gelijke is gelijk in het verschil’, luidt de wat abstracte klassiek geworden formulering van Hegel.
Bij Žižek is het niet anders: uitgerekend hun onderlinge verschil geeft ons de kans alle culturen onder een gelijke noemer te brengen. Maar waar Hegel daarin nog de weg naar de verzoening tussen – en zelfs een opheffing (Aufhebung) van – alle verschillen zag, ontwaart Žižek vandaag vooral dat één welbepaald verschil zijn dominantie aan anderen oplegt. Dat hun onderlinge verschil alle culturen met elkaar zou verenigen, betekent volgens Žižek vooral dat juist hun andersheid die verschillende culturen openstelt als een waaier van nieuwe markten voor onze economische logica. Het wederzijds respect voor elkaars andersheid dat we hun aanpraten, verdoezelt dat wij hen verplichten hun andersheid aan de onze te meten en zich in een wereldmarkt in te passen waar wij de regels maken. De eis tot verdraagzaamheid depolitiseert het probleem dat aan een multiculturele wereld ten grondslag ligt. Voor een ander model dan het kapitalistische is geen plaats meer. Het multiculturalisme fungeert in een ideologische strategie waarbij onze economische hegemonie aan elke waarachtige politieke discussie wordt onttrokken. Ook al beweren de multiculturele programma’s het tegendeel, hun goedbedoelde inzet versterkt de facto mee onze greep op de wereld die wij zo mooi en zo vals ons dorp zijn gaan noemen (PVI: 52).
Maar wie zijn die ‘wij’? Is de implicatie van Žižeks analyse dat de wereld het dorp is van ons (westerse wereldburgers) alleen en niet dat van alle mensen? Betekent dit dat ‘wij’ dan ‘alle’ mensen zijn? Valt de hele mensheid dan samen met ‘ons’, westerse vennoten van het neoliberale kapitalisme? Hier merk je de kracht van Žižeks deconstructief hegelianisme. Want inderdaad, wie is de ‘drager’, het ‘subject’ van het dorp dat wereld heet?
De wereld is ons dorp geworden, zo zeggen we vaak, en we denken dat de identiteit van dat dorp voortaan door alle mensen wordt gedragen. Eindelijk is de universele mensheid subject/ drager van de wereld (en dus van zichzelf ) geworden. Maar reeds in het moment van die bewering heeft dat dorp het ‘verschil met zichzelf’ gemaakt dat we eerder zagen. We zeggen dat alle mensen gelijk zijn, maar beweren in feite dat alle mensen gelijk moeten zijn, en wel aan ons. Precies het standpunt van waaruit we onze bewering doen, positioneert zich buiten die wereld en maakt dat die wereld opnieuw van zichzelf verschilt. Vanuit dat verschil leggen wij heimelijk onze wil aan andere op. Abstracter uitgedrukt: als wij de wereld ‘ons’ dorp noemen, eigenen wij ons het ‘subject’ van de multiculturele wereld toe, de differentiële ‘plaats’ tussen de wereld en zichzelf. Op die manier verdoezelen we het verschil tussen de wereld en zichzelf en laten het tegelijk handig in ons voordeel uitdraaien.
Nog duidelijker wordt dit verschil tussen de wereld en zichzelf vertegenwoordigd door diegenen die uit onze mondiale boot vallen. Deze mensen wijzen onze wereldgemeenschap het sterkst op haar tekort, op haar verschil met zichzelf, op het feit dat er tussen haar en haarzelf een afstand, een ‘tussenruimte’ gaapt die nog niet op te heffen is. Zo confronteren bijvoorbeeld de vluchtelingen – de sans papiers, zoals men ze in Frankrijk noemt – ons vandaag met het ware ‘subject’ van onze internationale gemeenschap. Die sans papiers geven de precieze plaats aan waar ons universele werelddorp (nog) aan het ‘geschieden’ is. In de schrijnende, niet te tolereren onoplosbaarheid van hun probleem komt dat constitutieve en onophefbare verschil dat ons tot wereldgemeenschap maakt als zodanig aan de oppervlakte. In die zin wordt onze universele gemeenschap in hen pas echt met ‘zichzelf’ geconfronteerd.
Niet zozeer het object als wel het subject van het multiculturalistische vertoog is dus problematisch. Dat subject – die plaats van waaruit het vertoog verteld wordt – ziet de multiculturalist over het hoofd of hij schat het verkeerd in. Nochtans verschilt die plaats niet wezenlijk van de positie van waaruit het racisme zich profileert. Bij de racist is het duidelijk. Daar merk je meteen hoe hij spreekt vanuit een positie die zich – in naam van allerlei universele waarden – superieur boven het hele universum verheven waant. De ‘bonte wereld van verschil’ mag er volgens hem wel zijn, maar dan elders. Zijn ‘verschil’ – of, wat op hetzelfde neerkomt, zijn identiteit – heeft immers met die universele ‘wereld van verschil’ niets te maken. Zijn ‘verschil’ neemt hij voor zijn natuurlijke eigenheid zelf.
Hoe scherper een racistisch vertoog uit de hoek komt, hoe duidelijker het de algemene, voor iedereen geldende positie van het subject blootlegt. Dat subject heeft zijn plaats uitgerekend
daar waar de universele orde zich niet dezelfde waant als overal elders, waar ze de uitzondering is die de spreekwoordelijke regel maakt. Het subject ‘sluit’ de hele universele orde, maar dan wel door zich buiten die orde te positioneren en pas van daaruit allen als gelijken te erkennen. Die erkenning is de racist vreemd, maar zijn houding legt wel het standpunt bloot van waaruit ook de multiculturalist spreekt en van waaruit hij de gelijkwaardigheid van alle culturen proclameert.
Bij het subject van een multiculturalistisch discours zien we dezelfde structuur, alleen is die daar zo goed als onzichtbaar geworden. Het geloof van de multiculturalist in de gelijkwaardigheid van alle culturen meent hij te kunnen uiten vanuit die gelijkwaardigheid zelf. Hij meent probleemloos in naam van allen te kunnen spreken en het ontgaat hem dat hij dat onvermijdelijk doet vanuit een positie die juist van allen verschilt. Zijn bewering als zodanig positioneert zich noodzakelijk op een plaats die verschilt van de universele gelijkwaardigheid waarvoor zij opkomt. Ook hij staat er – net als de racist – buiten en dus boven. Žižeks oordeel over de multiculturalist is niet mild:
‘Met andere woorden, het multiculturalisme is een ontkende, omgekeerde, zichzelf in de staart bijtende vorm van racisme, een racisme op afstand. Het heeft zogenaamd respect voor de identiteit van de Anderen en beschouwt deze als een besloten ‘authentieke’ gemeenschap waartegenover hij, als multiculturalist, een afstand bewaart die mogelijk wordt gemaakt door zijn bevoorrechte universele positie. Het multiculturalisme is een racisme dat de eigen positie van elke positieve inhoud ontdoet. (De multiculturalist is geen directe racist, hij stelt de specifieke waarden van zijn eigen cultuur niet tegenover die van de Ander.) Niettemin behoudt hij deze positie van het bevoorrechte lege punt van universaliteit van waaruit andere culturen kunnen worden gewaardeerd (en geëvalueerd). Het multiculturele respect voor de eigenheid van de Ander is juist een manier om de eigen superioriteit te bekrachtigen.’ (PVI: 49)
Beiden, racist en multiculturalist, ontkennen het verschil dat onze universele samenleving constitueert. De multiculturalist begraaft het onder een discours dat elk verschil neutraliseert, de racist doet iets vergelijkbaars door zich – in zijn hooggeprezen eigenheid – boven dit verschil verheven te wanen. Wil het multiculturalisme in zijn opzet slagen (en met die opzet gaat Žižek volmondig akkoord), dan moet het zich bewust worden van het verschil van waaruit het zich tot onze multiculturele wereld verhoudt. Pas dan zal het niet langer meewerken aan de depolitisering die overal schering en inslag is, maar echt werkelijk aan politiek doen.
‘Echte’ politiek is ‘linkse’ politiek, zo benadrukt Žižek keer op keer (PVI: 58). Het is een in wezen revolutionaire en partijdige politiek. ‘Revolutionair’ in zoverre zij opereert vanuit het tekort waarop de samenleving rust; ‘partijdig’ omdat ze zich niet boven (of buiten) de partijen verheven waant (een gevaar dat het multiculturalisme steeds besluipt). Ware politiek beseft altijd partij te kiezen en te moeten kiezen. Zij engageert zich uitdrukkelijk voor het singuliere, voor wat zich profileert tegen het universele in: voor de sans papier en niet voor de gesettelde burger. En ze doet dit omdat alleen op die manier ook de gesettelde burgers gediend zijn – omdat met andere woorden enkel zo de universele dimensie van onze burgerlijke wereldpolitiek tot haar recht kan komen.
‘[Zij] accepteert tegelijkertijd het antagonistisch karakter van de samenleving (er bestaat geen neutraal standpunt, de strijd is wetgevend), en blijft tegelijkertijd universalistisch (sprekend in naam van de universele emancipatie).’(PVI: 58)
Het is met andere woorden ‘onmogelijk om geen partij te kiezen, aangezien ook neutraliteit een vorm van partij kiezen is’(PVI: 57-58). Dit laatste vat Žižeks reserve tegen het discours van het multiculturalisme samen. Een ‘platte’ tolerantie tegenover alles wat ‘anders’ is, maakt elke discussie bij voorbaat onmogelijk. Meer nog, zij staat voor het ‘gelijk’ van wie zich als tolerant profileert en stelt hem ongemerkt in staat de touwtjes in handen te hebben. Een dergelijke tolerantie maakt zich bovendien schuldig aan wat Hegel een schöne Seele aanwrijft. Opgeslorpt door de bekommernis om haar eigen morele zuiverheid, ontgaat het zo’n ‘schone ziel’ dat ze het kwaad ondertussen in de buitenwereld vrij zijn gang laat gaan en er zodoende onrechtstreeks mede verantwoordelijk voor is (Hegel 1988: 433). Politiek is niet te herleiden tot het handhaven van een political correctness, maar is principieel partij kiezen, beslissen, de handen vuil maken aan het ‘negatieve’, niet te temmen verschil waardoor ons werelddorp wordt ‘gemaakt’.
Maar wat is ‘partij kiezen’ voor Žižek? Hij stelt dat als je partij kiest, je een ‘part’, een deel verkiest boven het geheel. Niet om het daarvan af te zonderen, maar om aan te tonen hoe dit – juist in zijn hardnekkige singulariteit – het geheel ‘maakt’. Als het aan Žižek ligt, is dit ook de leest waarop een vernieuwde ideologiekritiek geschoeid moet zijn. Die moet niet zozeer zoeken naar wat achter een geheel schuilgaat, maar dit geheel op een actieve wijze identificeren met zijn onhebbelijk singuliere deel, met zijn ‘symptoom’, dat wat niet in de dominante orde past, maar er wel is. Een ideologiekritiek moet voortaan
‘vraagtekens plaatsen bij de concreet bestaande universele orde uit naam van zijn symptoom, uit naam van het deel dat weliswaar inherent aan de bestaande universele orde is, maar hierin geen eigen plaats kent (in onze maatschappij bijvoorbeeld de illegale buitenlanders of de daklozen). Deze identificatie met het symptoom is het precieze en noodzakelijke tegendeel van de gebruikelijke kritisch-ideologische stap van herkenning van een bepaalde inhoud achter een abstract universeel begrip (‘de ‘mens’ van de mensenrechten is in de praktijk de blanke mannelijke eigenaar’): men bekrachtigt op pathetische wijze (en identificeert zich met) het punt van inherente uitzondering/ buitensluiting, de verschoppelingen van de concrete positieve orde, als het enige punt van de universaliteit.’ (PVI: 59; licht gemodificeerde vertaling, cursivering MDK)
Onze mondiale, gedepolitiseerde tolerantie-ideologie vraagt om een actieve en ‘pathetische’ repolitisering – ‘pathetisch’ in de zin van performant, vol engagement en pathos. Die repolitisering kan alleen van een ‘revolutionaire’ mentaliteit komen en die vereist volgens Žižek niets minder dan een onverholen herwaardering van de marxistische theorie. Nu het kapitalisme onze geglobaliseerde wereld meer dan ooit in zijn greep houdt, zijn marxistisch georiënteerde economische analyses meer dan welkom. Ook het kapitalisme moet met zijn subject worden geconfronteerd als met datgene wat er juist aan ontsnapt, denk aan de afgeslachte economieën uit het ‘Zuiden’. Kiezen voor de mondiale, universele cultuur is inderdaad partijdig kiezen. Het gaat om een keuze voor de slachtoffers van de status quo.
Als we Žižek mogen geloven, zijn we dus nog lang niet over het tijdperk van de revoluties heen. Integendeel, juist onze ‘stalinistische’ tijd is er meer dan ooit aan toe en vraagt in die zin onomwonden om een ‘terugkeer naar Lenin’. Het totalitarisme van ons mondiale kapitalisme blijft vragen om revolutionaire ingrepen, want alleen zij kunnen het ware subject van onze mondiale cultuur vrijwaren van de perverse loochening die totalitaire systemen eigen is.