De actualiteit van Hegels rechtsfilosofie
De vertaling van Hegels Grundlinien der Philosophie des Rechts, kortweg Hegels Rechtsfilosofie, onder de titel Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie door meestervertaler Willem Visser, maakt dit monument in de geschiedenis van de filosofie tot verplichte literatuur voor de moderne Nederlandse intellectueel. Waarom moet die Hegels rechtsfilosofie lezen? Omdat het de eerste rechtsfilosofie is waarin geprobeerd is het moderne individu, ontstaan in de verhoudingen geschapen door de Franse Revolutie, filosofisch en sociaal-politiek te plaatsen. Het is een boek waarin Hegel het moderne individu geaccepteerd heeft en het zijn eigen, maar daarmee ook zijn specifieke plaats gegeven heeft in de sfeer van de ‘burgerlijke maatschappij’. Dat heeft veel kritiek opgeleverd. Hegel zou het kapitalisme legitimeren en de staat uiteindelijk verabsoluteren ten koste van het individu. Daar zit iets in. Maar de problemen daarachter van de moderne maatschappij zijn nog steeds reëel en daarom is het overdenken van Hegels analyses nog altijd vruchtbaar bij het overdenken van problemen van de hedendaagse maatschappij en die van de Europese Unie en de Verenigde Naties.
I. Kritiek en acceptatie van de moderniteit
Hegels acceptatie van de moderniteit is kantje boord geweest. Evenals zijn romantische vrienden heeft Hegel geschwärmt met de moderne burgerlijke maatschappij radicaal ontkennende utopieën, die hun inspiratie zochten in een geïdealiseerd verleden van de Griekse polis, het oude India of dat van de katholieke middeleeuwen. Het ‘slechte’ heden werd daarbij als het ware overgeslagen. Hegel heeft lange tijd zo gedacht, tot hij merkte dat dit niet meer ging. De maatschappijkritiek van de romantiek werd volgens hem hypocriet. Hij had bijvoorbeeld een grote hekel aan de gebroeders Schlegel, die enerzijds vrije individuen wilden zijn, los van knellende maatschappelijke banden als het huwelijk, om vervolgens in de maatschappijen van het verleden en andere culturen op zoek te gaan naar de substantiële banden, waaraan de huidige modern maatschappij zo’n gebrek had. Met die houding heeft Hegel gebroken om het heden als de plek waar de werkelijkheid gebeurt te accepteren:
’Alleen het Heden is fris, het andere is bleek en bleker.’ Daarmee heeft Hegel ook de moderne mens, de vrije, rationele, zich ontwikkelende burger, geaccepteerd, vervolgens zijn religie, met name het protestantse christendom, en deze geïnterpreteerd als de cultuurhistorische en nog steeds voedende bron van de moderne rechtsstaat. Een zwakke afschaduwing daarvan vinden we in de verklaringen van de Europese Unie, dat zij gebaseerd is op de waarden van de joods-christelijke traditie en het humanisme.
Deze acceptatie van het heden ontmoeten we weer in die beroemde slagzin van Hegels Voorwoord op zijn Rechtsfilosofie: ‘Wat redelijk is, dat is werkelijk; wat werkelijk is, dat is redelijk’ Het werkelijke is wat hier en nu gebeurt. Deze beroemde zin heeft menig lezer tot wanhoop gedreven. Kan Hegel dat werkelijk bedoelen, dat de sociaal-politieke werkelijkheid van nu met al zijn oorlogen, ongerechtigheid en ellende een redelijke werkelijkheid is en dat, omgekeerd, een redelijke werkelijkheid er zo uit ziet? Hegel heeft zelf vaak duidelijk moeten maken dat hij met werkelijkheid hier niet de ‘feitelijkheid’ bedoelt zoals ze voor ons ligt, maar dat wat in die feitelijkheid zich als het ware gehalte manifesteert. Dat is de werkelijkheid. Feitelijk leven we natuurlijk vaak in een onvolmaakte staat, onder slechte wetten. Maar de kern daarvan, een functionerende rechtsorde, is er altijd al op de een of andere manier, en deze is redelijk. Die orde mag niet vernietigd, maar moet ontwikkeld worden. Zoals in de natuur wetten functioneren en de wetenschappers die wetten onderzoeken, zo kent ook de menselijke wereld de ‘wet die er altijd al is´. Daar kun je niet buiten gaan staan om een utopie van de ware rechtsorde op te stellen. Hegel ziet de moderne staat als verwerkelijking van de individuele vrijheid en zet zich af tegen in zijn tijd tijd populaire en revolutionaire noties als volk en volksleven. Dat is Hegel te irrationeel, te romantisch. Hegel denkt de staat ook nog niet op basis van de culturele identiteit van een volk in taal en religie. De rechtstaat is allereerst de verwerkelijking van de individuele menselijke vrijheid, maar het individu moet wel precies geplaatst worden in omvattende grotere verbanden. Dat doet Hegel met behulp van de grote driedeling: familie, burgerlijke maatschappij en staat.
II. De moderne burgerlijke maatschappij tussen familie en staat
Het nieuwe van de moderne staat is volgens Hegel dat zij in zich een ruimte opent voor het vrije individu, dat zich daarin kan ontwikkelen en zijn economische activiteit kan uitoefenen. Hij benoemt deze ruimte met de naam die vroeger voor de staat als geheel gebruikt werd: societas civilis ofwel ‘burgerlijke maatschappij’. Ook de familie wordt door Hegel opnieuw begrepen. Zij is niet meer de klassieke huishouding van drie generaties met knechten, meiden en het vee, maar het kerngezin van vader, moeder en kind. Het kerngezin is de sfeer van de natuurlijke, affectieve en vanzelfsprekende hiërarchische relaties. Wanneer de mens volwassen wordt, verlaat hij het warme bad van de familie om onder de koude douche van de burgerlijke maatschappij terecht te komen: de wereld van de concurrentie, van de zelfverwerkelijking in beroep en economie en alle relaties die daarbij horen. In die sfeer is iedereen in principe gelijkelijk vrij. Hegel accepteert daarbij de door Rousseau gemaakte observatie dat er blijkbaar in de mens geen natuurlijke doelgerichtheid is die aangeeft wanneer het genoeg is. De behoeftebevrediging en differentiëring kan eindeloos doorgaan. De rem erop wordt gezet door morele en politieke keuzes. De moraal is aanwezig in de burgerlijke maatschappij als de persoonlijke moraal van de handelende individuen. Maar deze moraal heeft als taak de expliciete bewustwording en vervolgens internalisering van de gegeven gemeenschappelijke zedelijkheid van de staat. De staat is in de burgerlijke maatschappij regelgevend aanwezig en is dus per definitie zedenmeester.
In de sfeer van de staat keert een vorm van een gedeelde en bewust gewilde gemeenschappelijkheid terug. Hegel klemt dus het vrije, zelf via afspraken verbanden leggende individu in tussen twee sferen van substantiële, gegeven banden; familie en staat. Het ligt voor de hand om de vorming van de staat te denken als een afspraak vanuit de burgerlijke maatschappij. Maar het is bij Hegel precies andersom. Hegel is op dit punt in discussie met sociaalcontracttheorieën, met name die van Kant. Volgens Kant is de staat op een contract gebaseerd, evenals het huwelijk. Hegel wijst dat strikt af. Het contract is voor Hegel een relatieve afspraak, die je ook weer kunt opheffen. Daarom is het contractdenken alleen van toepassing op de relaties van de burgerlijke maatschappij. Hegel vreest dat de sfeer van het contract zou kunnen overslaan naar die van de familie, gebaseerd op de liefde, en die van de staat. De cultuurkritiek van bijvoorbeeld Zygmunt Bauman en Herman de Dijn, die zeggen dat in de moderne maatschappij gedeelde waarden en persoonlijke relaties vloeibaar zijn geworden, allemaal kwesties zijn geworden van afspraken en even zovele opzeggingen, past uitstekend in de hegeliaanse optiek op de gevaren van de moderne maatschappij.
Ook de staat is niet op een contract gevestigd, maar op altijd al gedeelde waarden en normen, de zedelijkheid. Vanuit de staat, de politieke gemeenschap als geheel, wordt ruimte gegeven aan de burgerlijke maatschappij en niet andersom. Men kan dus niet vanuit een contract over belangen tot een staat besluiten, juist omdat de staat in de wereld van contracten over belangen, de economie altijd al regelgevend en ethisch present is. De moeilijkheden van de Europese Unie om een politieke eenheid te worden, geven Hegel nog altijd gelijk. De Europese Unie heeft geprobeerd om via een economische gemeenschap tot een politieke eenheid, dat wil zeggen statelijke soevereiniteit, te komen, terwijl anderzijds die economische eenheid altijd al die soevereiniteit vooronderstelt. De Unie wil produceren wat ze tegelijkertijd al vooronderstelt, maar er niet is.
Hoezeer Hegel nog onder de indruk is van de gevolgen en gevaren van de Franse Revolutie, die hij zelf verwelkomde, blijkt uit het feit dat hij het individu via standen en beroepsgroepen wil laten representeren in de staat. Hij is een corporatist. Door de Franse Revoluties zijn de middeleeuwse gilden terecht afgeschaft, maar er moet wel wat voor in de plaats komen. Of in die staat uiteindelijk de vrijheid van het individu nog tot zijn recht komt, is een terechte kritische vraag aan Hegel.
Hegel heeft ook de negatieve gevolgen van de moderne wereld van arbeid en economie in de gaten. Hij ziet dat deze opstelling in de moderne maatschappij leidt tot grote verschillen armoede en rijkdom. De derde wereld als afzetmarkt, de kolonialisering, komt in zijn vizier. In de moderne discussies over de civil society wordt aan Hegel kritisch gevraagd of hij de sfeer van het vrije individu niet te zeer benadert vanuit de economie en niet, zoals zou moeten, vanuit de voor de realisering van hun morele en politieke idealen zichzelf organiserende individuen. Hun wereld heet dan civil society, Bürgergesellschaft ofwel ‘burgermaatschappij’ onderscheiden van de economische ‘burgerlijke maatschappij’.
III. De wereld der staten en de wereldvrede
Hegel wordt vaak verweten een verheerlijker van de oorlog te zijn, tegenover Kant als de denker die zocht naar de mogelijkheid de oorlog af te schaffen via een verband van staten. Volgens Hegel is afschaffen van de oorlog onmogelijk. Net als Kant zit hij met het probleem van de absolute soevereiniteit van de staten. Deze maakt niet alleen een wereldstaat onwenselijk en onmogelijk, maar eigenlijk ieder bovenstatelijk verband. Staten begrenzen elkaar dus met de dreiging van de mogelijkheid van oorlog. Daar is niets aan te doen, want een bovenstatelijke scheidsrechter is er niet. Je kunt Hegel kritisch vragen of hij niet tegen zijn eigen principes ingaat en nu de onredelijke feitelijkheid van de oorlog producerende soevereine statenwereld houdt voor haar ware werkelijkheid en redelijkheid. Maar Hegel ziet geen andere oplossing. Oorlog is zelfs nodig. Kant meende dat in democratische staten de oorlog snel afgelopen zou zijn, omdat in deze staten handel drijvende burgers de baas zijn, die bij oorlog totaal geen belang hebben. Hegel meent daarentegen dat ook voor de opzet en handhaving van een dergelijke op economische belangen gebaseerde burgerlijke maatschappij meer nodig is dan die mentaliteit van belangenafweging alleen, maar juist de moraal van de vrijheid. Die is soms gebaat bij oorlog. Soms, zo meent Hegel, moet het luie bed van de burgerlijke welvaartsmaatschappij maar eens goed opgeschud worden, zodat we weer weten waar het om gaat. Voor de vrijheid moet je je eindige leven over hebben. Hegel spreekt soms zelfs cynisch over het de inzet van het leven in de oorlog: 'Op de kansel wordt zo vaak gepreekt over de acceptatie van de eindigheid. Nou, hier heb je je kans!’ Dat gaat te ver. Hegel ziet de oorlog in het perspectief van de opzet en handhaving van een vrije staat, die pas in een ‘erop of eronder’ tot stand komt. Een dreiging van buiten past daarbij, men denke aan mensen tot naties verenigende onafhankelijkheids- en bevrijdingsoorlogen. Hoe irreëel en/of immoreel is dit? Kijken we eens naar de Europese Unie. Zij is opgericht, heel terecht, om oorlogsdreiging tussen Europese staten af te schaffen, maar ze heeft tegelijkertijd het probleem dat ze nooit tot een absolute keuze voor zichzelf als politieke eenheid komt, omdat een gevoel van samen ‘erop of eronder’, van absolute urgentie ontbreekt. Traditioneel leverde een oorlog dat gevoel van urgentie, van ‘samen erop of eronder.’ Maar hebben we een ander middel, een ‘functionele equivalent’ om tot een gevoel van absolute urgentie te komen? Getuigt dit gebrek aan alternatieven van onze onredelijkheid of moeten we, zoals Hegel, van de nood een deugd maken door te zeggen dat daarin juist het redelijke van de oorlog blijkt? Nee! Maar die onredelijkheid heeft een stabiel karakter.
Kant wordt vaak geroemd omdat zijn idee van een wereldfederatie de basis voor de Verenigde Natie legde. Maar kijken we naar de structuur van de Verenigde Naties, naar de plaats van de Veiligheidsraad daarin, dan komen we dichter bij Hegel uit. Want in de Veiligheidheidsraad zitten de wereldmachten die met hun geweld elkaars macht kunnen begrenzen. Daar staat geen scheidsrechter meer boven. Ook volgens Carl Schmitt kunnen we de oorlog niet afschaffen. Doen we dat, dan komt ze toch schijnheilig vermomd in de gestalte van een politionele actie. Wat is hier redelijk? Er is nog veel meer kritische reflectie over Hegel mogelijk. Ik ben al lang blij dat deze kloeke Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie mij onder mijn donzen dekbed heeft weggehaald en mij intellectueel wakker heeft gemaakt met de vraag: ‘Wat zegt dat nu van de menselijke vrijheid, dat een mens daar soms of misschien wel altijd zijn leven voor over moet hebben?’