Hoe kunst en filosofie werken
Hoe werken kunst en filosofie? Deze vraag heb ik twee jaar geleden aan ongeveer dertig auteurs voorgelegd, met het verzoek hun eigen visie te verwoorden. De respons was groot en uiteindelijk heeft meer dan de helft een bijdrage kunnen leveren. De redactie is een proces geweest van intensieve correspondentie, waarna over een periode van ruim een jaar het idee van een reeks case studies steeds verder is uitgekristalliseerd. De centrale vraag heeft, in combinatie met toevalsfactoren, geleid tot de samenstelling van zestien hoofdstukken. Elk essay biedt een heldere inleiding, een diepgaande behandeling van het onderwerp en een gedetailleerde verwijzing naar zorgvuldig geselecteerde literatuur. Door de rode draad van de vraag hoe kunst en filosofie werken wordt deze reeks essays ook een veld waarin auteurs posities innemen: een krachtenveld, een palet van ideeën. Voor de bepaling van de volgorde van de hoofdstukken heeft een hiërarchie of thematische indeling geen rol gespeeld, het is geen encyclopedie. De vele dwarsverbanden die min of meer bij toeval zijn ontstaan, kunnen ook via het register worden getraceerd. Deze combinatie van openheid en exactheid maakt het ook mogelijk de hier gebundelde essays als een kompas te lezen, om wegwijs te worden in de werelden van kunst en filosofie. Een instrument ter oriëntatie, dat zelfs kan dienen om nog weer andere onderwerpen en werken te vinden die in deze essays niet of slechts ten dele aan de orde zijn gesteld.
In dit boek worden schilderijen, optredens, teksten of films begrepen als dingen die iets teweegbrengen. Het draait vooral om interesse voor de vraag hoe kunst en filosofie elkaar beïnvloeden, hoe het creëren en begrijpen van kunstenaars en filosofen werkt en welke kwesties en principes daarbij op het spel staan. Wat is het effect van een werk? Hoe beïnvloedt een werk onze manier van denken en leven? Wat hebben kunstenaars en filosofen met elkaar te maken en wat hebben ze soms zelfs gemeen? Hoe werken kunst en filosofie op elkaar in? Op deze en dergelijke vragen geeft dit boek zestien originele antwoorden. De bijdragen van filosofen, kunstenaars en andere denkers vormen samen een soort collage van case studies, waarbij in elk essay, iedere keer op een andere manier, de wisselwerking tussen artistieke en filosofische visies centraal staat. Om deze essays te kunnen volgen is specialistische kennis geen vereiste. Het is een bundeling van teksten die zich laat lezen als een zelfstandig ontvouwend gedachte-experiment, waarin kunst en filosofie zich steeds weer op een andere manier kritisch en creatief tot elkaar verhouden.
Traditioneel zijn filosofische en artistieke zaken ingedeeld in gescheiden domeinen. Filosofie gaat over waarheid, begrip en rede. Kunst handelt over schoonheid, intuïtie en gevoel. Die grenzen zijn tegenwoordig aan het omkeren en verschuiven. Het denken over kunst maakt plaats voor het denken van de kunstenaar. Een van de opmerkelijkste ontwikkelingen in onze tijd is dat de ideeën van filosofen niet meer vanzelfsprekend hoger worden aangeslagen dan die van kunstenaars. Een kunstenaar is tegenwoordig misschien wel meer dan wie ook in staat te begrijpen en te verwoorden waar het in ons leven om draait. Kunstenaars beschouwen zichzelf ook dikwijls niet langer – of niet uitsluitend – als producenten van mooie en kostbare dingen, maar als belanghebbenden in kwesties die zich soms echt en soms ogenschijnlijk buiten de kunstwereld afspelen, zaken die creatieve inzichten vereisen van denkers van allerlei pluimage: interessevelden op het gebied van (gender)politiek, seksuele identiteit, techniek, ecologie, imperialisme, culturele en religieuze alteriteit – om slechts een paar issues te noemen.
Om iets te begrijpen van de effecten van kunstwerken, is het nodig om te weten wat analoog denken inhoudt en datgene wat er direct mee verbonden is, namelijk uiteenlopende technieken. De techniek van nabootsing (representatie, mimesis) was ooit een dominante artistieke vorm. Die vorm manifesteert zich in de hedendaagse kunst vooral in film en fotografie, in de context van verschillende maatschappelijke processen van politieke representatie. Elk werk belichaamt sensaties en affecten die tot denken aanzetten, de wil om iets te representeren. Maar kunst wil ook bestaande of overheersende beelden transformeren, een ander taal- en beeldspel creëren. Het zijn deze affectieve en kritische fricties waardoor het denken vooruitgaat en waardoor een diepere waarheid kan worden bereikt. Omdat geen enkele vorm van denken zonder lichamelijkheid kan plaatsvinden, voert die waarheid, die in kunstwerken als het ware ligt opgeslagen, een beetje dichter tot het hart van de dingen. Zo ervaren wij in muziek de tonen alsof ze elkaar doordringen als onze lichaamsdelen, maar het zijn losse elementen die oneindig anders kunnen worden gecomponeerd: ‘muziek’ is een lichaam zonder organen. Om dat teweeg te kunnen brengen, die waarheidswerking, werkt de filosoof evenals de kunstenaar tegelijk binnen en met de grenzen van wat tot nu toe heerst, het actuele dat voor ‘echt’ doorgaat. Daarom kan kunst maken ook filosofisch werk zijn. Een vorm van onderzoek met de mogelijkheden en beperkingen van identiteit en representatie.
Dat onderzoek kan zich bedienen van oude en nieuwe technieken, het heeft steeds als oogmerk bestaande kaders te doorbreken, overschrijden, splijten et cetera, kortom, technieken die zowel de traditionele functie van de kunst als de zogeheten belangeloze esthetische ervaring problematiseren. Die drang tot transformeren gaat soms zelfs gepaard met krachtige aversies, bijvoorbeeld tegen degenen die een (hetero)politieke of censurerende artistieke orde in stand trachten te houden. Opvallend is dat filosofen muziek strenger lijken te beoordelen dan beeldende kunst en literatuur. Misschien komt dat doordat muziek de meest ongrijpbare en tegelijk meest universele kunst is. Of misschien omdat de filosofie een lange traditie kent in het streng beoordelen van muziek – als vermeende bron van een dionysische roes, dat wil zeggen seksuele uitbundigheid. Voor Adorno had ‘mooie muziek’ afgedaan omdat die evenveel waarde had als koopwaar, zoals appels of pornografie. Waarheid kunnen spreken, dat is wat kunstenaars en filosofen drijft, een vrijmoedig doen en spreken (parrhesia). Daar is ook een fikse dosis verbeelding voor nodig. En die gebruiken kunstenaars dan weer net even anders dan filosofen, maar zij hebben ook iets gemeen, namelijk de wil tot weten wat wel en wat niet werkt, de wil om iets van betekenis te maken of te zeggen. Daarom moeten ze onderzoeken in welke verschillende contexten beelden, klanken, woorden ‘zinvol gebezigd’ worden. Dikwijls niet met als doel om aan die (economische) ‘zin’ nog een zin toe te voegen, maar vaker door eigengereid en soeverein iets anders te verbeelden, en de heersende zin te ontdoen van de ingesleten functie die zij heeft in het dagelijkse bestaan. Daarvoor is verbeelding onontbeerlijk. Om te begrijpen waarom verbeelding van zo’n vitaal belang is, kunnen we ook bij Kant terecht: ‘De verbeelding heeft een zeer krachtige capaciteit om als het ware een andere natuur te scheppen uit de stof die de werkelijke natuur haar geeft’ (Kritiek van het oordeelsvermogen, § 49 – mijn cursief). In aansluiting op die kantiaanse gedachte stelt Foucault in zijn essay What Is Enlightenment? dat het gaat om ‘een moeilijk spel tussen de alledaagse waarheid en de uitoefening van vrijheid’, en kenmerkend daarvoor is dat ‘de hoge waardering van de actualiteit onlosmakelijk verbonden is met de gedrevenheid de verbeelding te gebruiken en het actuele anders te verbeelden dan het is, om het actuele te transformeren, niet om het te vernietigen’ (mijn vertaling).
Er wordt wel gezegd dat kunst uitsluitend om ‘creëren’ draait en wetenschap om ‘kennen’, maar juist die twee kernactiviteiten lijken nu in een soort wisselwerking dichter bij elkaar te komen. Creatie en cognitie ontdekken als het ware gemeenschappelijke werkvelden. Kunstwerken gelden als bronnen van waarheid met een zeggingskracht die ook buiten de kunstwereld effect heeft. Kunstenaars doen zelf aan kritisch onderzoek, artistic research gaat over de grenzen van de kunst heen. Van kunstenaars wordt ook meer en meer verwacht dat ze hun inzichten kunnen delen met anderen, niet alleen met collega’s. Kunstenaars en filosofen zijn nu, waarschijnlijk meer dan ooit, partners in crime. Evenals andere wetenschappen transformeert filosofie politieke oordelen en vooroordelen en daarmee direct en indirect de kunsten. Voor filosofen is bovendien het creëren van concepten en de waarheid van affecten een halszaak geworden. Die hoge waardering van de actualiteit – waar dan ook ter wereld – is onlosmakelijk verbonden met de gedrevenheid de verbeelding anders te gebruiken en het actuele te transformeren. Vanwege het uitgangspunt dat kunstenaars en filosofen wat inventiviteit betreft niet voor elkaar onderdoen, en dat ze zelfs aan elkaar gewaagd zijn, is dit boek een nieuwe inleiding in de filosofie van de kunst.
Sybrandt van Keulen is docent filosofie van de kunst aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is hoofdredacteur van Esthetica.