'Het wordt tijd dat we ons met zijn allen wat minder als idioot gaan gedragen.'
Dames en heren, ik heb een boek geschreven over waarden. En wel over de waarden die wij kennen als de waarden van de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. En daarmee over de waarden die tezamen het fundament vormen van onze huidige westerse democratieën. In het boek ga ik na in hoeverre die waarden ons nog steeds iets te bieden hebben in de eenentwintigste eeuw. En of onze ideeën erover nog steeds overeen komen met de laatste inzichten uit wetenschappen als de epidemiologie, neurobiologie en gedragseconomie.
We leven in een tijd waarin veel mensen zeggen dat we de waarden voorbij zijn. Dat we onze samenleving zo veel mogelijk waardenvrij moeten inrichten. Dat het denken in waarden achterhaald is. Maar tegelijkertijd zien we dat er één waarde is die nog fier overeind staat en al het andere domineert. En dat is de waarde van vrijheid. We gebruiken het om de meest uiteenlopende dingen te rechtvaardigen. Van hufterig gedrag tot overheidsbezuinigingen. Van onwil om de oorzaken van de financiële crisis aan te pakken tot – hoe ironisch – het inperken van de vrijheden van anderen die ons in de weg zitten.
Dit komt door de manier waarop we die waarde vrijheid zijn gaan beschouwen. Tegenwoordig leggen we vrijheid vaak uit als het ontbreken van belemmeringen. In het leven heb je allerlei belemmeringen om je heen die je in je vrijheid beperken: wetten, regels, grenzen, muren en hekken. Houd je je er braaf aan, dan volgt wellicht een beloning. Maar als je die wetten, regels, grenzen, muren en hekken overtreedt, volgt er straf. Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe. In het ergste geval beland je in de gevangenis, wellicht de ultieme beperking van je vrijheid. Hoe minder van die belemmeringen, des te vrijer je bent, is een veelgehoord idee.
Ik moet zeggen: ik vind dat een bijzonder beperkt idee van vrijheid. Stel je voor, je staat midden op een vlakte. Welke kant je ook op kijkt, hoe ver je ook zou lopen, er is niets. Niemand. Hoe zou je je dan voelen? Is ‘vrij’ het eerste woord dat in je opkomt? Ik gok zomaar van niet. Maar waarom niet? Er is toch niemand die je tegenhoudt? Niets dat je tegenhoudt?
Het probleem met deze situatie is dat er weliswaar geen belemmeringen zijn, maar dat je ook niet heel veel mogelijkheden hebt. Vrij zijn van iets betekent dus nog niet automatisch vrij zijn om iets te kunnen doen. Stel dat je op de vlakte wil lezen. Niemand houdt je tegen, maar je hebt geen boek; ben je dan vrij om te lezen? En als je wel een boek hebt, maar je bent analfabeet, ben je dan vrij om te lezen? Ik zou zeggen dat een bevestigend antwoord op die vraag van het begrip vrijheid wel een heel inhoudsloos begrip maakt. Vrijheid gaat wat mij betreft niet zozeer over het ontbreken van belemmeringen, als wel over het hebben van mogelijkheden. En voor mogelijkheden heb je over het algemeen andere mensen nodig.
Als we weer even terugkeren naar het voorbeeld van lezen op de vlakte. Dat kan pas als iemand je heeft leren lezen. Iemand moet bovendien je interesse in het lezen in zijn algemeenheid, en in bepaalde boeken in het bijzonder, hebben gestimuleerd; je moet de kennis en het begrip opgedaan hebben om het boek te snappen, het boek moet door iemand geschreven zijn, soms door iemand vertaald en meestal daarna door iemand anders uitgegeven en weer door iemand anders verkocht. Wat een individuele handeling lijkt, is alleen maar mogelijk dankzij de kennis en het werk van vele anderen. Dat maakt je afhankelijk van die anderen. En in onze steeds ingewikkeldere samenleving met meer en meer specialisatie en meer en meer mogelijkheden, worden we alleen maar steeds meer afhankelijk van anderen.
Toch verbinden we vrijheid in ons hoofd veelal met begrippen als ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘onafhankelijkheid’. Wat mij betreft zijn dat dan ook twee van de meest overgewaardeerde begrippen in onze huidige cultuur. We zien onszelf graag als individualisten, maar ons gedrag wordt meer dan ooit bepaald door groepskenmerken, zo laat interessant onderzoek van onder andere Paul de Beer en Mark Elchardus zien. Of in de woorden van massapsycholoog Jaap van Ginneken: ‘Een mens bestaat niet als los, geïsoleerd individu. Dat is een optische illusie. We zien iemand lopen en dan denken we: dat is een klomp vlees en die heeft een geschiedenis en een identiteit. Maar die zit op duizend manieren ingeweven in een netwerk met andere mensen en staat heel sterk onder invloed van die andere mensen.’
Dat we daar steeds minder voor open staan, is mede veroorzaakt door een historische gebeurtenis. Niet alleen is het dit jaar 225 jaar geleden dat de bestorming van de Bastille de Franse Revolutie inluidde. Maar dit jaar herdenken we ook een andere historische gebeurtenis. Op 9 november aanstaande is het precies 25 jaar geleden dat de Berlijnse muur viel. En die gebeurtenis, 200 jaar na de Franse revolutie, heeft ons denken over vrijheid, gelijkheid en broederschap flink veranderd. De periode daarvoor, de Koude Oorlog, was voorgesteld als een strijd van de vrijheid die het westerse kapitalisme bood, tegen de dictatuur van de grote communistische vijand, die een collectief systeem van gelijkheid voorstond. En het was duidelijk dat dat daar tot veel slechtere levensomstandigheden had geleid dan die in het vrije Westen. De val van de muur in 1989 werd daarom gezien als het bewijs voor de superioriteit van dat westerse kapitalisme.
Daarmee is competitie steeds meer het toverwoord geworden. Competitie op de markt, van bedrijven en individuen. Maar ook competitie om aandacht, status en voorrang. En denken in termen van gelijkheid, het collectief en gemeenschapszin, mijn invulling van het begrip broederschap, verdwenen meer en meer naar de achtergrond. Maar tegen deze ontwikkeling komt steeds meer verzet. De behoefte aan gemeenschapszin in deze geïndividualiseerde tijden groeit. En dat past ook bij de sociale dieren die wij mensen zijn. Hersenstudies laten ten slotte zien dat we bij sociale uitsluiting eenzelfde pijn ervaren als bij fysieke pijn.
Ook de oud-voorman van het liberale D66, Jan Terlouw, gaf onlangs in zijn 4 mei-voordracht aan dat een te vrijblijvende invulling van het vrijheidsbegrip wat hem betreft te schamel is. Hij sprak van een ‘onlosmakelijke koppeling met die twee andere begrippen: gelijkheid en broederschap.’ Als zelfs liberalen gaan pleiten voor meer gelijkheid en gemeenschapszin, dan weet je dat er iets aan de hand is.
Ook ik vind dat je de drie begrippen niet los van elkaar kan zien. Ik beschrijf ze dan ook als een drie-eenheid van de democratie.
Pleitbezorgers van een individuele kijk op vrijheid wijzen graag naar de Griekse oudheid als bron daarvan. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Chinezen, die van oudsher in de eerste plaats leden van een collectief waren.
Maar toen de oude Grieken in de vierde en vijfde eeuw voor Christus de basis legden voor onze huidige democratie, bedoelden zij niet dat het goed was om als individu de gemeenschap links te laten liggen. Het werd juist als een plicht gezien om je als vrije burger met de gemeenschap te bemoeien. Alleen iemand die zich met anderen, de groep, de samenleving als geheel bezighield, was een redelijk wezen. Wie zich alleen met zijn eigen zaken (to idion) bezighield, werd beschouwd als een onderontwikkeld mens, eigenlijk geen echt mens. Zij waren idiotès, waarvan ons woord idioot is afgeleid. En idioten verloren op den duur hun burgerrechten en daarmee hun vrijheid. Het wordt tijd dat we ons met zijn allen wat minder als idioot gaan gedragen.
Donderdag 8 mei was Maarten van den Heuvel te gast bij het radioprogramma De Nacht van Jole. Tjidens een marathoninterview sprak hij over zijn recent verschenen boek Vrijheid gelijkheid broederschap. U kunt de uitzending hier terugluisteren.