De universiteit in beweging: een niveautje hoger is noodzakelijk
Er is de laatste tijd veel te doen over onze universiteiten en hun medewerkers. Wetenschappers die data manipuleerden of zelfs verzonnen, wanbestuur en kantoortuinen bij de VU Amsterdam en initiatieven voor verandering en verbetering zoals Science in Transition. Zelfs de KNAW publiceert het ene na het andere rapport over het vertrouwen in en de waarde van wetenschap. Waar komen deze wantoestanden en dit klaarblijkelijke wantrouwen vandaan? En wat valt er aan te doen?
In Begrijpen we het nog? legt Floris Heukelom een van de onderliggende oorzaken bloot: het nieuwe mensbeeld dat vanaf eind jaren zeventig met het neoliberalisme zijn intrede deed, en de performatieve werking daarvan. Tot de jaren zeventig werd in het algemeen verondersteld dat politieagenten, artsen en hoogleraren in de eerste plaats intrinsiek gemotiveerd waren. Het neoliberalisme stelt echter dat ook deze ambtenaren in feite louter gedreven zijn door eigenbelang. Vanuit deze overtuiging ontstond de behoefte om deze individuen veel strakker aan te sturen en te controleren, bijvoorbeeld middels bonnenquota, vaststaande kosten per gestandaardiseerde medische procedure en maatstaven voor wetenschappelijke publicaties en onderwijs. Het gevolg hiervan was dat mensen zichzelf ook daadwerkelijk gingen begrijpen als egoïstische individualisten, en dat de besten van hen hun nieuwe status duidden in termen van het nieuwe systeem.
De economie, bestuurskunde en andere sociale wetenschappen verschillen hier op een cruciaal punt van de natuurwetenschappen en de geesteswetenschappen. Een atoom of schilderij van Van Gogh verandert niet, wat we er ook van vinden. Een nieuwe generatie natuurkundigen kan stellen dat het atoom bij nader inzien toch geen neutronen bevat, maar het fysieke ding blijft precies hetzelfde. Een nieuwe lichting kunsthistorici kan de invloed van Gauguin op Van Gogh veel minder belangrijk achten, maar aan de Brug te Arles verandert niets.
Anders is het in de economie, waar theorieën een performatieve werking kunnen hebben. Wanneer economen op basis van analyse tot de slotsom komen dat het aandeel Ahold overgewaardeerd is, daalt het aandeel in waarde en klopt de analyse niet meer. Wanneer een nu invloedrijke econoom als Thomas Piketty betoogt dat de inkomens- en vermogensongelijkheid in de nabije toekomst sterk zullen stijgen, en beleidsmakers besluiten daar op basis van die voorspelling wat aan te doen, dan klopt de theorie niet meer.
Iets vergelijkbaars is gebeurd met de universiteiten. Wanneer een nieuw systeem van dirigisme, control en output-maatstaven wordt ingevoerd, ontstaat er allereerst verzet. Maar algauw zullen een paar jonge wetenschappers de kansen benutten om binnen het nieuwe systeem carrière te maken. Bijvoorbeeld door het opsplitsen van publicaties tot de kleinst publiceerbare eenheden en het afraffelen van onderwijs. Bovendien zullen zij het zijn die een paar jaar later een nieuwe generatie wetenschappers mogen opleiden tot individuen die de nieuwe uitgangspunten nog beter geïnternaliseerd hebben. Ten slotte zullen ze wijzen op de inderdaad gestegen productie van artikelen in nauw omschreven ‘toptijdschriften’. In de economie en bestuurskunde is theorie performatief en daarmee medebepalend. Ideaal wordt werkelijkheid, betoog wordt beschrijving.
Kritiek op uitwassen van het systeem – zeg Diederik Stapel – of aanpassingen in de vorm van net weer andere outputmaatstaven, schieten dan ook tekort. Het is niet genoeg de maatstaf ‘aantal publicaties’ te vervangen door iets als ‘aantal publicaties dat aantoonbaar door 1000 mensen is gelezen’, wanneer het onderliggende neoliberale mensbeeld overeind blijft. De oplossing moet van een niveautje hoger komen. In de economie volstaat het niet te analyseren hoe het systeem en de mensen erin op dit moment functioneren, belangrijker is het eerst te kijken waar het heen zou moeten. Wat voor mensen willen we dat die politieagenten, artsen en hoogleraren zijn? Hoe willen we dat ze hun werk doen – en welk werk is dat precies? En welke performatieve theorie hebben we nodig om dat te bereiken? Als we de universiteit en andere instituten echt willen veranderen, moeten we het performatieve karakter van sociale wetenschappen onderkennen, en groter durven denken.
Floris Heukelom is als universitair docent verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In zijn recent verschenen boek Begrijpen we het nog? gebruikt Heukelom de gedragseconomie als kapstok om actuele politiek-economische thema’s te voorzien van een historische en filosofische context.
‘Dankzij dit boek is de economie veel beter te begrijpen.’ – Anjo Klamer, hoogleraar economie van de kunst en cultuur aan de Erasmus Universiteit Rotterdam