Vertaler Roek Vermeulen over 'Regels en ander vroeg werk' van Descartes
De charmes van de jonge Descartes
Het is maar goed dat Descartes zelf niet meer hoefde mee te maken dat zijn werken door het Vaticaan op de Index van verboden boeken werden gezet — dat gebeurde dertien jaar na zijn dood. Hij vond het al vervelend genoeg dat de jezuïeten zijn Meteoren niet gingen gebruiken in het onderwijs en dat de theologen van de Sorbonne hun goedkeuring niet hechtten aan de Meditaties, die hij nota bene aan ze had opgedragen. Een hard gelag voor een devoot katholiek die bij zijn verhuizing naar de Nederlanden alleen een bijbel en een Summa van Thomas Aquinas meenam. Hier kreeg hij het aan de stok met invloedrijke calvinistische predikanten, maar er waren ook veel geleerden bij wie zijn ideeën wel in goede aarde vielen.
Descartes’ werk was van groot belang voor allerlei wetenschappen: niet alleen de wijsbegeerte, maar ook de wiskunde, optica, muziekleer, geneeskunde en wat later de psychologie zou gaan heten werden door hem in soms hoge mate beïnvloed. Voor Spinoza, Neêrlands trots op wijsgerig gebied, was het lezen van Descartes’ werken van doorslaggevend belang.
Naast de bekende hoofdwerken die Descartes zelf publiceerde, verschenen er na zijn dood ook werken als Le monde (De wereld, dat klaarlag voor publicatie toen Descartes hoorde dat Galilei was veroordeeld en het geschrokken in zijn bureaula stopte) en het Compendium musicae (Samenvatting van de muziekleer, als manuscript een nieuwjaarscadeau voor zijn nieuwe vriend en mentor Isaac Beeckman in 1619). En dan zijn er nog de vaak via omwegen tot ons gekomen onvoltooide werken, zoals de Regulae ad directionem ingenii (Regels om richting te geven aan het verstand).
Het is de bedoeling dat al deze werken uiteindelijk een plaats krijgen in de Bibliotheek Descartes, waarvan nu drie delen zijn verschenen, en dat het laatste deel wordt gewijd aan een keuze uit de brieven van de filosoof en wetenschapper. Descartes’ correspondentie vervult niet alleen een belangrijke rol om zijn werken in hun context te plaatsen en als bron over zijn netwerk, het verloop van zijn leven en wat hij belangrijk vond, maar ook over zijn persoonlijkheid. Als echte gentilhomme was hij hoffelijk en beminnelijk in zijn vriendschappen, maar hij kon ook bepaald korzelig, arrogant en haatdragend zijn als hij zich gekrenkt voelde of als iemand het niet met hem eens was en, erger nog, ondanks Descartes’ uitleg hardnekkig aan zijn verkeerde opvattingen vasthield.
Het zijn vaker zulke herkenbare hebbelijkheden die ons voor een grote denker innemen dan zijn of haar beroemde ideeën. Niet alleen in de correspondentie komen we Descartes’ menselijke trekjes tegen, maar ook in de Cogitationes privatae (Persoonlijke aantekeningen). Het gaat hier om losse krabbels uit een notitieboek van 1619 dat als zodanig verloren is gegaan; Leibniz, die een aanzienlijke rol speelde in de overlevering van Descartes’ manuscripten, had in 1676 gekopieerd wat hij interessant vond. Daar mogen we hem dankbaar voor zijn, want het heeft een zeer aantrekkelijke grabbelton van ideeën en ideetjes opgeleverd.
Zo beschrijft Descartes een passer voor het vinden van middelevenredigen (die komt later terug in de Geometrie) en één voor het delen van hoeken. Deze passers zijn niet alleen een leuk hebbeding waarmee hij dertig jaar later zijn bezoek nog steeds kan vermaken, ze vormen ook een connectie met Descartes’ zowel wiskundige als universele methode zoals hij die in de Regels zal verwoorden: problemen kun je oplossen door ze aanschouwelijk en daarmee inzichtelijk te maken. In de Regels komt dit aspect van de methode terug als ‘verbeelding’ in de letterlijke zin des woords.
Verder bevat de grabbelton wiskundige bewijzen, natuurkundige problemen die hij met Beeckman had besproken (getuige diens Journael), religieuze en moralistische uitspraken, psychologische observaties (memorabel: ‘We hebben immers vaak genoeg de gezonde toestand van het lichaam meegemaakt, maar nooit die van de geest’), goede voornemens en leesverslagjes over de ‘lucratieve nonsens’ in een Geheugenkunst en over boeken met mooie instrumenten voor allerlei gebruik (maar: ‘Van de meeste boeken is de hele inhoud duidelijk als je een paar regels gelezen en een paar illustraties bekeken hebt. De rest is erbij gedaan om het papier te vullen.’).
Verrassend is de notitie waarin de jonge Descartes niet alleen blijk geeft van zijn liefde voor poëzie, maar die ook boven de filosofie stelt als bron van ware kennis omdat dichters de verbeelding (!) gebruiken.
Zoals veel tijdgenoten had Descartes een voorliefde voor het doorgronden en uitdenken van bewegende beelden, illusies met spiegels en dergelijke, iets wat we later terugzien in het Discours en de Essais.
De Persoonlijke aantekeningen getuigen niet alleen van een grote nieuwsgierigheid, maar ook van een tomeloze ambitie. Sommige passages vinden we bijna letterlijk terug in de Regels: ‘In mijn jeugd probeerde ik, wanneer ik ingenieuze uitvindingen tegenkwam, steeds of ik ze zelfstandig kon uitvinden, ook zonder de auteur te lezen. Daardoor merkte ik langzamerhand dat ik bepaalde regels gebruikte.’ (Pers. aant. p. 163, Regels p. 285)
Nog een voorbeeld: ‘Nu zijn de wetenschappen gemaskerd. Als die maskers werden weggenomen, zouden ze zich in al hun schoonheid openbaren. Voor iemand die de keten van de wetenschappen doorgrondt, zal het niet moeilijker zijn ze in zijn geest vast te houden dan een reeks getallen.’ (p. 165) Dit geloof in een universele methode om zekere kennis te verwerven, in de keten van de wetenschappen, in het optimaliseren van het geheugen laat zien hoe diepgaand Descartes door de Renaissance was beïnvloed; hij werkte het allemaal verder uit in de Regels om richting te geven aan het verstand.
Aan de Regels begon Descartes kort nadat hij in 1619 ‘de fundamenten van een wonderbare wetenschap’ had ontdekt. In deze tijd was hij in de ban van de heldere en zekere inzichten waarop de reken- en meetkunde gebaseerd zijn. In de Regels legt Descartes zijn methode uit, die gebaseerd is op de reken- en meetkunde en waarmee hij niet minder wil bereiken dan het verkrijgen van alle ware kennis waartoe het menselijk verstand in staat is. Je moet gewoon beginnen bij het eenvoudigste, namelijk de inzichten in enkelvoudige dingen die we allemaal van nature hebben, en van daaruit verder gaan door middel van zorgvuldige deductie. Behalve het gezond verstand, de zintuigen en het geheugen speelt hierbij ook de verbeelding in de letterlijke zin des woords een belangrijke rol.
Descartes wijdt de niet wiskundig onderlegde lezer in in de kunst problemen op te lossen door middel van visualisatie, bijvoorbeeld door de termen van een wiskundige propositie als figuren te noteren. We zien hier de grondlegger van de analytische meetkunde aan het werk. Maar hoewel zijn methode aan de wiskunde is ontleend, hamert de filosoof erop dat haar uiteindelijke reikwijdte alle wetenschap omvat en zelfs praktisch-ethische resultaten oplevert: ‘Niet om een of ander scholastiek probleem op te lossen, maar om ervoor te zorgen dat het verstand aan de wil laat zien welke keuze er in de afzonderlijke voorvallen van het leven moet worden gemaakt.’ (p. 245)
Het werk aan de Regels lag tussendoor een paar jaar stil. Descartes vestigde zich intussen in Parijs, leerde de wetenschapsnetwerker Mersenne kennen (net als Beeckman zou deze een belangrijk inspirator voor Descartes worden; met Beeckman kwam het eind jaren ‘20 tot een pijnlijke breuk, maar Descartes’ drukke correspondentie met de Parijse geestelijke zou tot diens dood in 1648 duren), verdiepte zich verder in de optica en ontdekte waarschijnlijk rond deze tijd de brekingswet. Misschien was het wel op aandringen van Mersenne, altijd tuk op het verschijnen van nieuwe boeken, dat Descartes de Regels weer ter hand nam.
Het werk is verfrissend en polemisch; niet alleen astrologen en alchemisten, maar ook modieuze wiskundigen en traditionele filosofen moeten het ontgelden. Vergeleken met het Latijn van veel tijdgenoten is dat van de Regels verzorgd, maar praktisch en duidelijk. Ook al schreef Descartes ze in het Latijn, de Regels zijn niet elitair van opzet: gezond verstand heeft iedereen en je kunt het leren gebruiken door bij de eenvoudigste dingen te beginnen. Zo is borduren een goede manier om patronen te leren zien (p. 286). Descartes kan het niet laten tussendoor tips te geven voor het maken van anagrammen en het ontcijferen van geheimschrift.
In de Regels zijn al kiemen van het latere werk zichtbaar, en niet alleen het algemene streven de wereld te verklaren aan de hand van uitgebreidheid, vorm en beweging. Zo zien we het twijfelexperiment uit de Meditaties en het ‘ik denk, ik besta’ hier voor het eerst, al spelen ze een andere rol. De passage over de brekingswet en de anaclastische lijn waarvoor eerst de aard van het licht moet worden onderzocht, leest bijna als een opzetje voor de Dioptriek. Het beeld van de stok van de blinde waarmee Descartes de instantane overbrenging van beweging van deeltjes oftewel de aard van het licht duidelijk wil maken, komt terug in De wereld en de Dioptriek; in de Regels zien we dat de analogie voor Descartes meer is dan een voorbeeld om het uit te leggen.
Waarom heeft Descartes dit werk nooit afgemaakt? Mogelijk liep hij tegen de beperkingen van zijn methode op (hoe gecompliceerder de algebraïsche bewerking, hoe lastiger het wordt haar meetkundig weer te geven, laat staan dat aan leken uit te leggen) of ontdekte hij al schrijvend interessantere projecten; dat suggereert hij in elk geval in een brief aan Mersenne van april 1630. Intussen was hij eind 1628 naar de Republiek der Nederlanden verhuisd en daar aan een traktaatje over metafysica begonnen, waarschijnlijk een voorloper van de latere Meditaties. Ook dat zou voortijdig in een la verdwijnen om plaats te maken voor het project van De wereld. We zagen al hoe het daarmee afliep.
Gelukkig kregen Constantijn Huygens en andere Nederlandse vrienden de Franse wetenschapper halverwege de jaren ’30 eindelijk zo ver dat hij anoniem wat ‘staaltjes’ (Essais) publiceerde van wat hij met zijn methode had bereikt, met een aardig inleidinkje erbij (het Discours de la methode). Met uitzondering van de revolutionaire maar opzettelijk obscure Geometrie zijn deze in 1637 in Leiden met veel zorg uitgegeven teksten nog altijd aantrekkelijke lectuur voor nieuwsgierige mensen. Het Discours zou uiteindelijk Descartes’ populairste werk worden, terwijl het niet meer is dan een ‘verhaaltje’ (fable) om de lezer een idee te geven van hoe de auteur zijn methode had ontwikkeld. Naar de echte uiteenzetting van die methode, de Regels, heeft hij waarschijnlijk nooit meer omgekeken, druk als hij was met het verwerven van nieuwe kennis, het doen van experimenten, het schrijven van brieven en polemieken, het publiceren van de Meditaties (1641), de Principes van de filosofie (1644) en ten slotte de Passies van de ziel (1649).
Toen Descartes begin 1650 aan het hof van Christina van Zweden aan een longontsteking bezweek, waren zijn ideeën in de Republiek en de omringende landen onderwerp van verhitte debatten en dat zouden ze nog geruime tijd blijven. Zijn werken, ook de postume, werden vooral in de Nederlanden gretig gelezen en verschenen direct in vertaling. De Bibliotheek Descartes bevindt zich dan ook in uitstekend gezelschap.
Gebruikte literatuur: Han van Ruler, Inleiding op de Regels om richting te geven aan het verstand (Amsterdam: Boom, 2010, pp. 219–241) Stephen Gaukroger, Descartes: An Intellectual Biography (Oxford: Clarendon Press, 1995)
In de Bibliotheek Descartes zijn tot nu toe verschenen:
Regels om richting te geven aan het verstand en ander vroeg werk (Samenvatting van de muziekleer; Persoonlijke aantekeningen; Descartes' dromen; Regels om richting te geven aan het verstand)
De wereld, de mens (De wereld; De mens)
Over de methode (Over de methode; Dioptriek; Meteoren; Geometrie)
Roek Vermeulen is gepromoveerd op de Latijnse vertaling van het Discours en de Essais. Tegenwoordig is Vermeulen vooral werkzaam als vertaler (Engels en Nederlands) op academisch, juridisch en commercieel terrein.