Kritiek van de zuivere rede, een introductie door Karin de Boer
De jonge dichter Heinrich von Kleist schreef in 1801 een brief aan zijn verloofde Wilhelmine von Zenge waarin hij haar probeert uit te leggen welke schok het lezen van Kants Kritiek van de zuivere rede in hem teweeggebracht had. Stel je voor, schrijft hij, dat we groene glaasjes in onze oogkassen hadden in plaats van ogen: zouden we dan niet denken dat alle dingen groen zijn? We zouden nooit kunnen weten of ze echt groen zijn of dat onze groene glaasjes maken dat ze groen lijken. Zo zou ook ons verstand de dingen op een bepaalde manier voorstellen zonder dat we erachter kunnen komen hoe ze echt zijn. Deze gedachte sloeg alle grond onder Kleists voeten vandaan, want hij meende dat eruit volgde dat de waarheid niet bestaat. En waarom zouden we nog streven naar het hogere als alles subjectief is?
Maar had Kleist Kant wel goed begrepen? Kant deed meer dan tien jaar over het schrijven van zijn meesterwerk, dat gepubliceerd werd toen hij 59 jaar oud was. Met de Kritiek loodste hij de filosofie definitief het moderne tijdperk binnen. Gedurende dit tijdperk – de Verlichting – drong steeds sterker het besef door dat het de mens vrij staat om voor zichzelf te beslissen wat waar en nastrevenswaardig is. Kant zag hoe de wetenschap, de cultuur en de maatschappij zich probeerden te ontworstelden aan ieder theoretisch, moreel en religieus dogmatisme. Op dezelfde manier probeert hij in de Kritiek om de filosofie te emanciperen van haar dogmatische erfenis: de filosofie zou zich niet langer moeten bekommeren om het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel, maar zou de uiteindelijke principes van het menselijke kennen en handelen zelf moeten proberen te doorgronden.
Toen de Kritiek eindelijk verscheen, in 1781, waren Kants verwachtingen hooggespannen: hij meende dat hij alle filosofische problemen waar zijn voorgangers en tijdgenoten mee geworsteld hadden, voor eens en voor altijd had opgelost. Maar de ontvangst was minder enthousiast dan hij had gehoopt. Recensenten die het boek soms maar vluchtig hadden doorgebladerd konden niet veel met zijn diepgravende analyses en beseften niet welke revolutie hij had ontketend. En toen zijn werk na een aantal jaren bekend werd bij een groter publiek, zagen velen, waaronder Kleist, die revolutie eerder als een bedreiging dan als een bevrijding.
Ook in onze tijd wordt Kant nog vaak gezien als de filosoof die in de eerste plaats beweerde dat we de dingen zoals ze op zichzelf zijn niet kunnen kennen. Maar die gedachte is in mijn ogen minder wereldschokkend dan ze lijkt. Kant ontkende niet dat natuurwetenschappers ware oordelen kunnen vellen over materiële dingen die zich via de zintuigen aan ons voordoen. Evenmin ontkende hij dat ze de wetten kunnen blootleggen waaraan die dingen onderworpen zijn. Maar volgens Kant had de filosofie een andere taak dan de natuurwetenschap.
Ten eerste zou de filosofie de grondslagen van het moderne wetenschappelijke denken moeten blootleggen. Rationalisten zoals Leibniz en Wolff waren duidelijk niet op deze taak berekend. Anderzijds meende Kant dat je deze taak ook niet kon overlaten aan empiristen zoals Locke en Hume. Deze konden immers nooit begrijpen waaraan bijvoorbeeld de wetten van Newton hun universele geldigheid ontlenen. In de Kritiek probeert Kant aan te tonen dat die wetten uiteindelijk berusten op een beperkt aantal principes die het denken zelf voortbrengt. Deze principes, waaronder causaliteit, vormen in zijn ogen niets anders dan bepaalde manieren waarop we onze indrukken verbinden en omsmeden tot objecten van kennis. De vraag of die objecten van kennis overeenkomen met de dingen buiten ons doet voor Kant niet ter zake: hij wil slechts begrijpen hoe we in de wetenschappen een systeem tot stand kunnen brengen waarin al onze kennis op een geordende manier samenhangt.
Kant besefte, ten tweede, goed dat een dergelijk systeem niet alle aspecten van het menselijke bestaan kan vatten. In dat opzicht erkent hij het wezenlijke belang van religie. Als kind van de Verlichting meende hij echter dat de religie eerst en vooral betrekking had op morele vraagstukken. Pogingen om het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel te bewijzen droegen volgens hem niet bij aan de morele verheffing van de mens, maar vertroebelden juist de eigenlijke betekenis van het geloof. De Kritiek van de zuivere rede is vooral een kritiek omdat Kant in dit werk probeert aan te tonen dat we ‘dingen’ zoals God en de ziel niet kunnen kennen. Dat is volgens hem echter geen drama: we kunnen in zijn ogen de richtlijn voor ons morele handelen uit onszelf putten en onszelf beschouwen als rationele, vrije wezens die gezamenlijk kunnen werken aan een betere toekomst.
Ik zou de Kritiek kortom willen zien als een werk dat draait om de emancipatie van de filosofie. Dankzij Kant kon de filosofie voortaan worden ingezet om na te denken over de aard van het wetenschappelijke, culturele en politieke paradigma dat zich vanaf de zeventiende eeuw begon af te tekenen. Dankzij Kant kon de filosofie ook worden ingezet om na te denken over de historische opeenvolging van wereldbeelden die aan dit moderne paradigma voorafgingen. We moeten beseffen dat Kant zelf nog niet de beschikking had over begrippen zoals wereldbeeld, paradigma, perspectief, of begrippenkader. Deze en vergelijkbare begrippen zijn in onze tijd onmisbaar geworden voor filosofische reflecties op wetenschap, cultuur en politiek. De mogelijkheid om filosofie voor dergelijke reflecties in te zetten hebben we onmiskenbaar aan Kant te danken.
Dit alles is hoogstwaarschijnlijk aan Kleist voorbijgegaan. Na zijn brief aan Wilhelmine gaf hij zijn baan op om te reizen. Wilhelmine trouwde in 1804 met iemand anders. Na een aantal rusteloze, maar productieve jaren pleegde Kleist in 1811 zelfmoord. Het valt te hopen dat zijn groeiende ontgoocheling met het bestaan niet te wijten is aan zijn eenzijdige lectuur van de Kritiek van de zuivere rede.
Karin de Boer is hoogleraar wijsbegeerte aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de KU Leuven. Zij publiceerde onder andere Kants Kritiek van de zuivere rede: een leeswijzer (Boom 2010).