Over Hegel
Met de Fenomenologie van de geest probeert Hegel de geschiedenis van de mensheid opnieuw te denken, in het licht van Kants grensverleggende kritiek van de rede. Hegel beschrijft de verschillende stadia van deze geschiedenis, beginnende bij de onmiddellijke waarneming en eindigend bij het absolute weten.
Met het absolute weten verwijst Hegel naar filosofisch wetenschappelijk inzicht, in hegeliaanse termen ‘het weten tot begrip van zichzelf gebracht’. Dit wetenschappelijk denken is volgens Hegel zowel het product van, als het inzicht in zijn eigen ontwikkelingsproces. Door een dialectische ontwikkeling komt het weten tot begrip van zichzelf: het begrijpt zichzelf als geest. Hegels geest heeft niets te maken met esoterie, theologie of mystiek. Het is de ‘gedaante’ die de mens aanneemt wanneer hij zichzelf overstijgt in het geheel van de wereldgeschiedenis, wanneer hij van een enkel- en eenvoudig wezen overgaat in een universele, abstracte dynamiek die het individu overstijgt. Pas in dat stadium kan de mens begrip van de werkelijkheid ontwikkelen in haar ware gestalte; als het zichzelf voortbrengende en zichzelf kennende zijn, ofwel als de eenheid van zijn en denken.
In bovenstaande kenschets van Hegels filosofisch project stuiten we direct op zijn terminologie waarin een centrale rol is weggelegd voor abstracte begrippen. Toch blijft Hegels werk niet in lege abstracties steken. Om de werkelijkheid in haar ware gestalte te begrijpen, begint Hegel niet met het construeren van het absolute weten, maar met het bewustzijn dat nog geen enkele ervaring lijkt te hebben en dat zich beroept op onmiddellijke zintuiglijke zekerheid. Hegel wil de ontwikkeling van dit denken aantonen door te stellen dat het denken zijn zekerheid verliest, wanneer het zich moet legitimeren. In verlegenheid geraakt, komt het denken onontkoombaar in beweging. Deze beweging, een dialectische ontwikkeling, vormt het bewustzijn. In de verschillende gestalten die het bewustzijn achtereenvolgens doorloopt, maakt het bepaalde voorstellingen van hoe de werkelijkheid en het denken op elkaar betrokken zijn. Toch blijven die voorstellingen inadequaat en vol tegenstrijdigheden, zolang het bewustzijn nog niet tot zuiver begrip (‘het absolute weten’) is gekomen. Deze dialectische ontwikkeling gaat dus niet om louter abstracte denkbeginselen, maar om een ervaringsproces waarin denken en werkelijkheid met elkaar verweven zijn.
Hegel beschouwt zijn eigen denken als het absolute weten en het eindpunt van de filosofie. Dit klinkt uitermate pretentieus en aanmatigend, wanneer we het absolute weten opvatten als alwetendheid. Herman van Erp laat echter zien dat we hier ook anders naar kunnen kijken. Hegel heeft als representant van het Duits idealisme weliswaar de taak en pretentie om de werkelijkheid op inzichtelijke wijze naar haar waarheid te vatten – de werkelijkheid die Hegel wil vatten omvat wetenschap, recht, moraal, politiek, religie, kunst en filosofie. Hij stelt dat begrip van het absolute weten noodzakelijk is om deze terreinen en hun onderlinge reflexieve verhoudingen te kunnen begrijpen in hun logisch en historisch verband.
Een uitwerking hiervan vinden we in de Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie, waarin Hegel zijn belangrijkste opvattingen over vrijheid, moraal en zedelijkheid (‘het goede leven’) uiteenzet. De essentie van recht is voor Hegel het tot stand brengen van de vrijheid. Hegel beschrijft de ontwikkeling van vrijheid als zelfverwerkelijking niet als een ethische maar als een noodzakelijke ontwikkeling. De staat en de maatschappelijke instituties verschijnen bij hem niet als negatieve, of externe voorwaarden voor autonomie, maar als instanties die deze autonomie juist bevorderen en ondersteunen. Hegels notie van vrijheid impliceert dat mensen zichzelf alleen kunnen verwerkelijken – zichzelf tot uitdrukking kunnen brengen – in de verhouding waarbinnen ze leven. Vanuit systematisch perspectief vertegenwoordigt het werk de ‘continentale’ traditie in de filosofie, waarin de mens primair wordt gezien als sociaal wezen, en waarin de belangrijkste vraag die is naar de verwerkelijking van een goed leven. Voor Hegel staat iets werkelijk begrijpen gelijk aan de verwerkelijking. De filosofie is in deze betekenis niet alleen maar een logisch opgebouwd systeem, maar zij is onlosmakelijk verbonden met een visie op de geschiedenis en de reconstructie van het eigen wordingsproces.
Door Annemarije Hagen