Voorpublicatie Joseph Vogl 'Het spook van het kapitaal'
In december 2013 verschijnt bij Uitgeverij Boom Het spook van het kapitaal van Joseph Vogl. Dit in Duitsland zeer succesvolle werk is een van de scherpste kritieken op het huidige economische wereldorde en de economische wetenschap. De Duitse krant Welt am Sonntag riep het al bij verschijnen uit tot een klassieker. Lees nu op boomfilosofie.nl een exclusieve voorpublicatie.
Cosmopolis
New York, op een dag in april 2000. De dubbele torens van het World Trade Center stonden nog overeind. Meer dan honderd maanden achter een stuk was de Amerikaanse economie alleen maar gegroeid, de Dow Jones Industrial had even tevoren een absoluut hoogterecord bereikt door de grens van 11.000 punten te overschrijden. De elektronische handel op de nasdaq was roekeloos en snel. De bovenste etages van de Trump World Tower in de buurt van het VN-hoofdkantoor bieden bij het aanbreken van de dag uitzicht over de East River, over de bruggen en de schoorstenen van Queens, tot in de verte, voorbij de buitenwijken. Nevelslierten en meeuwenzwermen zweven ver onder ons. Na een slapeloze nacht besluit een 28-jarige miljardair en fondsmanager zijn appartement hoog boven de East Side van Manhattan te verlaten om een kapper aan de armzalige West Side – waar hij is opgegroeid – te bezoeken. Hij neemt een van de privéliften naar beneden en stapt in een witte gepantserde stretchlimousine die is voorzien van een geluidwerend interieur van kurk, veiligheidscamera’s en talloze beeldschermen voor wereldnieuws en beurskoersen. Zijn chauffeur, het hoofd van zijn beveiliging en zijn technologiemanager wachten al op hem in de auto. De wagen slaat 47th Street in, op weg naar het westen, passeert het ene na het andere huizenblok en raakt tot diep in de nacht verwikkeld in een reeks avonturen en moeilijkheden die je met recht als ‘omzwervingen’ kunt typeren. De fondsmanager treft zijn vrouw en een of andere geliefde. Een nieuwsbulletin meldt de moord op de directeur van het Internationaal Monetair Fonds en op een Russische oligarch en mediabaas waarmee de jonge miljardair bevriend was. In het moeizaam voortbewegende verkeer steken ze de Park Avenue en Madison Avenue over, rijden door de oude Joodse wijk, bereiken de theaterwijk in de buurt van Broadway en worden daar opgehouden door een demonstratie van antiglobalisten. Voor de ingang van een investeringsbank explodeert een bom. Ze zien hoe een jongeman zichzelf in brand steekt en even later wordt de speculant zelf het slachtoffer van een aanslag met een taart. Plotseling en zonder enige aanleiding vermoordt hij het hoofd van zijn beveiliging en komt dan aan bij de kapperszaak uit zijn jeugd, in de buurt van de Docks. Opnieuw zonder enige reden verlaat hij overhaast de kapperszaak, raakt verwikkeld in nachtelijke filmopnamen met driehonderd naakte figuranten en treft toevallig nog één keer zijn vrouw. In een verlaten ruïne van een huis wordt hij opgewacht door een voormalige medewerker, die hem uiteindelijk zal vermoorden.
Met dit merkwaardige verhaal begeeft Don DeLillo’s roman Cosmopolis uit 2003 zich op het toneel van de moderne financiële markten. DeLillo vraagt zich af of wat daar gebeurt nog wel na te vertellen is. Hij gebruikt hiervoor een reeks narratieve en argumentatieve figuren die het raadsel verbeelden van de financiële economie, van de mensen die erin werkzaam zijn en de processen die zich erin voltrekken. DeLillo, die in zijn roman Players uit 1977 ook al schreef over de financiële wereld en het speculeren op de beurs, koos met dit verhaal in Cosmopolis, over de rit van een New Yorkse speculant naar zijn kapper, voor een voorstelling die als het ware een synopsis vormt van de blik en de problemen van wat we nog altijd het kapitalisme moeten noemen. We zien dit terug in de manier waarop hij zijn hoofdpersoon verbeeldt, een persoon die zich verdicht tot een allegorie van het moderne financieringskapitaal en daarbij zowel historische verwijzingen als actuele economische inzichten oproept. Tegelijkertijd kiest DeLillo in zijn roman voor een verteltrant die met zijn overdreven opeenstapeling van gebeurtenissen fundamentele vragen stelt over hoe die gebeurtenissen binnen de huidige wereldeconomie met elkaar samenhangen. Dat biedt tevens de gelegenheid om vragen te stellen bij de effectiviteit van de orde die deze kapitalistische economie zelf is.
De geest van het kapitalisme
Zo krijgt de fondsmanager en speculant bij DeLillo om te beginnen enkele van de canonieke en beproefde trekken die al minstens een eeuw of twee de carrières van financiële en beursspeculanten kenmerken. Voorzien van een genadeloze efficiëntie, het instinct van een roofdier en een reputatie een ‘jong en slim wolvenkind’ te zijn, belichaamt hij het gevaar van het financieringskapitalisme en sluit hij aan bij een traditie die zich uitstrekt van de ‘condottieri’, de ‘piraten’ en ‘weervolven’ van de financiële transacties bij Balzac, via de roofridders van het krediet bij Marx tot de mad dogs, rogue traders en ‘wolvenroedels’ van de huidige deviezenmarkten. Bovendien is DeLillo’s hoofdpersoon met een krachtdadige naam als Eric Packer natuurlijk een karaktermasker – of liever: de droom of het visioen – van het moderne financieringskapitaal. Hij is niet enkel slapeloos en klaarwakker, excessief en manisch, niet alleen overal en nergens thuis, als een Odysseus van de globalisering en wereldburger van een monetaire Cosmopolis. Nee, hij wordt juist bij uitstek gekenmerkt door het verlangen de omslachtigheid van de materiële wereld, het rijk van de lichamelijke en bezittelijke toestanden zelf, achter zich te kunnen laten. Hij droomt van het uitdoven van de gebruikswaarde, van het tanen van de referentiële dimensie, van het opgaan van de wereld in gegevensstromen en de alleenheerschappij van de binaire code. En hij wedt op de spiritualiteit van het cyberkapitaal, dat zich vertaalt in het eeuwige licht, in het oplichten en flikkeren van de grafieken op de beeldschermen. Dat is de droom van een radicale en definitieve transsubstantiatie. Zoals er al in Emile Zola’s beursroman l’Argent sprake was van de poëten van de verheven geldsommen, zo zien we hier de laatste incarnatie daarvan: de poète maudit van een nieuwe generatie van symboolexperts die bezetenheid combineren met extravagantie en zich geheel overgeven aan de ‘alleenspraak’ van het geld, een vrij, kunstmatig en zelfreferentieel spel van tekens en informatie, geïsoleerd van de rest van de wereld, zoals in de met kurk geluiddicht gemaakte limousine die zijn kantoor is en die doet denken aan Marcel Prousts geïsoleerde schrijfkamer. Uiteindelijk voltrekt zich hier een aanval van de toekomst op de overige tijd. De woorden en de begrippen van de omgangstaal, zo wordt er op een bepaald moment gezegd, zijn nog te sterk beladen met historische betekenisresten; ze zijn te ‘omslachtig’ en ‘antifuturistisch’. Tegelijk worden met het wegtikken van de nanoseconden, gedicteerd door de oscillatoren van de beurs- en deviezenmachine, de sporen van de geschiedenis uitgewist, aangezogen en weggevaagd door de futures en derivaten – het heden ‘wordt uit de wereld gezogen om plaats te maken voor de toekomst van de ongecontroleerde markten en hun reusachtige investeringspotentiaal. De toekomst heeft haast.’ Zoals de markt noch in het verleden, noch in het heden is geïnteresseerd, maar enkel in de toekomstige winstverwachtingen, zo is ook de droom van dit kapitaal vergeten. Hier gaat het om de macht van de toekomst en er voltrekt zich een einde van de geschiedenis.
Tegenover de mysteries van het modernste financieringskapitaal combineert DeLillo’s roman duidelijk de elementen van een oudere met die van de nieuwe kapitalistische geest. Want enerzijds wordt daarbij het proces van de creatieve vernietiging versjacherd, zoals Joseph Schumpeter ooit de ziekelijke neiging tot verandering, de continue omwenteling van de structuren van wereld en economie in het kader van het kapitalistische ondernemerschap omschreef: ‘Vernietig het verleden, schep de toekomst.’ De krachten van het kapitaal waren nooit behoudend of ‘conservatief’. Anderzijds hebben ze zich van de sfeer van de productie zelf losgemaakt. Met het verbond tussen ‘technologie en kapitaal’ is de cultuur van de markt tegelijk alomvattend en gewichtloos geworden. De beweging van het kapitaal ontdoet zich van grenzen, bevrijdt zich van de materiële verschijningsvormen van de rijkdom en heeft zich genesteld in een ‘tijd aan gene zijde van geografie en tastbaar geld’. Ze dicteert een eigen dynamiek en mobiliteitsnormen, laat elke lokale, sociale of politieke inbedding achter zich. Bovendien kan ze oproer en anarchie als vitale uiting van het eigen systeem absorberen, ze kan protest als een fantasie van vrije markten, en kapitalismekritiek als de consequente zelfoptimalisatie daarvan afdoen: ‘Het protest was een vorm van systemische hygiëne [...]. Het bevestigde opnieuw, voor de tienduizendste keer, dat de cultuur van de markt een innovatieve virtuositeit heeft, en het vermogen zichzelf voor haar eigen flexibele doelstellingen te herscheppen en al het omringende op te nemen.’ Dit systeem, zo lijkt DeLillo’s roman te zeggen, hervormt zich door verzet, absorbeert de oppositie, integreert de spontane actie en perfectioneert zichzelf – geheel in de geest van een new management – als het eigenlijke reservaat van de creativiteit. Niet voor niets prijkt boven het totale gebeuren op een bepaald moment de slogan die – door demonstranten op het display met beurskoersen op de gevel van een investeringsbank geschreven – het beroemde begin van het Communistisch Manifest vervreemdt en aanpast zodat de geest van het kapitalisme verwisselbaar wordt met dat ‘spook’ van destijds: ‘een spook waart door de wereld – het spook van het kapitalisme’.
Vertaling: Huub Stegeman