Bekijk ons hele aanbod
Onderwijs
Gezondheidszorg
Juridisch
Management
Geschiedenis & Filosofie
Een inclusieve samenleving is een samenleving waar iedereen tot zijn recht kan komen. Het maakt niet uit welke culturele achtergrond, gender, leeftijd, talenten of beperkingen iemand heeft. Iedereen neemt op een gelijkwaardige manier deel aan de maatschappij. Mensen worden aangesproken op hun mogelijkheden, niet op hun beperkingen.
Voor veel mensen lijkt dit een onhaalbaar streven. Kunnen kinderen met een verstandelijke beperking samen met leerlingen zonder beperkingen onderwijs volgen? Is het mogelijk dat blinde mensen op een gelijkwaardige manier participeren in het arbeidsproces? En hoe zit het met de deelname van ouderen aan de samenleving? Of met mensen met psychische problematiek?
In dit boek maken de auteurs zich sterk voor het ideaal van de inclusieve samenleving. Aan de hand van praktijkvoorbeelden laten zij zien dat het mogelijk is dat ieder individu participeert op zijn eigen manier, hoe wenselijk dat eigenlijk is, en hoe iedereen in kleine stapjes aan de inclusieve samenleving kan werken.
Werken aan een inclusieve samenleving is bedoeld voor eenieder die persoonlijk of beroepshalve in het ideaal van een inclusieve samenleving geïnteresseerd is. Ook studenten, beleidsmakers en professionals die snel wegwijs willen worden in de theorie en praktijk van inclusie vinden in dit boek een goede bron van informatie.
1 Het belang van goede praktijken
2 Inclusief onderwijs
3 De inclusieve arbeidsmarkt
4 Multiculturele ouderenzorg
5 De gevarieerde wijk
6 Kwartiermaken
7 Homo Ludens
8 Aan de slag
Iedereen kan tot zijn recht komen
Afgelopen november vond in de Aula van het Academiegebouw in Utrecht een herdenkingsbijeenkomst plaats. Het had het afscheid van professor Douwe van Houten van de Universiteit voor Humanistiek moeten zijn. Het werd een herdenkingsbijeenkomst: Van Houten overleed in juni 2010. Samen met Anouk Bolsenbroek schreef hij nog het derde deel van een drieluik, dat op de bijeenkomst gepresenteerd werd. De andere twee delen: De standaardmens voorbij en De gevarieerde samenleving, verschenen in respectievelijk 1999 en 2004.
Volgens van Houten en Bolsenbroek is een inclusieve samenleving een samenleving waar iedereen tot zijn recht kan komen. Het maakt niet uit welke culturele achtergrond, gender, leeftijd, talenten of beperkingen iemand heeft. Iedereen neemt op een gelijkwaardige manier deel aan de maatschappij. Voor veel mensen lijkt dit een onhaalbaar streven. Aan de hand van praktijkvoorbeelden laten de auteurs echter zien dat het mogelijk is dat ieder individu participeert op zijn eigen manier; ze laten bovendien zien hoe wenselijk dat is, en hoe iedereen in stapjes aan de inclusieve samenleving kan werken.
Nederland kent een lange traditie van residentiële voorzieningen, met als gevolg dat mensen met beperkingen niet geleerd werd in de samenleving te functioneren en mensen zónder niet leerden om te gaan met mensen mét.
Gelukkig zijn er steeds meer instellingen die mensen met beperkingen ondersteunen op bevredigende wijze invulling te geven aan hun bestaan binnen de samenleving. Zo werken zij gericht aan inclusie. Het vraagt wel een omschakeling in het denken. Het betekent: weg met de groepsaanpak, natuurlijke netwerken optimaliseren, wijken voorbereiden op vermaatschappelijking en negatieve beeldvorming bestrijden.
Inclusief onderwijs
De gehandicaptenbeweging is van mening dat inclusief onderwijs een van de vruchtbaarste manieren is om te werken aan een inclusieve samenleving. Inclusie is een burgerschapspraktijk die zich richt op erbij horen. Waar kan die beter geoefend worden dan op school?
Motoren achter het streven naar inclusief onderwijs zijn naast de gehandicaptenbeweging, ouders van kinderen met beperkingen en professionals uit het speciaal onderwijs. Zij laten zich inspireren door mensen als Mike Oliver, de eerste Engelse hoogleraar Disability Studies, zelf levend met een beperking. Oliver kritiseert wat hij noemt het individuele model dat de problemen van een ingeperkt leven lokaliseert in het individu. Hetgeen gepaard gaat met medicalisering van problemen. In het sociale model, dat hij voorstaat, is het de maatschappij die mensen met een beperking belemmert. Oliver zoekt de oplossing dan ook in de maatschappij. Hij ziet het als de belangrijkste maatschappelijke opgave mensen met beperkingen te accepteren zoals ze zijn, en niet zoals ze zouden moeten zijn. Speciaal onderwijs socialiseert mensen met beperkingen op een manier dat ze zelf gaan geloven dat ze niet in staat zijn tot reguliere deelname. Mensen zonder handicap geloven dat overigens ook.
Begin jaren negentig begon de ook de Nederlandse overheid te twijfelen aan de wenselijkheid van speciaal onderwijs en werd het Weer Samen Naar School-beleid ingezet. In 1998 kreeg dit beleid een wettelijke basis. Inclusief onderwijs is in principe goed mogelijk in Nederland menen de auteurs. Toch wordt weinig vooruitgang geboekt. De auteurs rekenen voor dat 6% van alle leerlingen in het basisonderwijs speciale leerbehoeften zou hebben, wat neerkomt op een of twee leerlingen per klas. Van die 6% neemt nu slechts 10% deel aan het regulier onderwijs. Van die zelfde 6% zou slechts een derde verstandelijke of lichamelijke beperkingen hebben, wat neerkomt op 2,5 kind per basisschool! Deze becijfering staat in erg schril contrast met het gegeven dat vandaag de dag kinderen massaal als `niet normaal` worden geëtiketteerd. Het is jammer dat de auteurs die trend niet in hun analyse betrekken.
Het kan anders
In het hoofdstuk over de inclusieve arbeidsmarkt wordt Marlieke de Jonge uit Groningen ten voorbeeld gesteld. Marlieke werkt als stafmedewerker empowerment bij Lentis, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg in Groningen, voortdurend aan de beeldvorming rond mensen met psychische beperkingen. Ze weet hoe het is om te leven met psychoses en verschillende andere beperkingen. Ze laat zien dat je daarmee op niveau kunt functioneren. Tien jaar geleden had ze genoeg van werken als vrijwilliger. Onder het motto ‘ik kom bij jullie werken, als het bevalt kun je mij betalen`, meldde ze zich bij een zorgverzekeraar. Ze zegt hierover: `Binnen een half jaar wilden ze me houden. ( ... ) Ik wilde weg uit het vrijwilligerswerk, naar een bedrijf dat productie-eisen stelt, zij het dat ik wat andere producten lever dan anderen. Maar ik wil wel dat ze me zakelijk benaderen. ( ... ) Ik wil niet dat mijn werkgever me betaalt omdat het zo leuk staat, zo`n cliënt als medewerker. Daar kan ik geen eigenwaarde aan ontlenen. ( ... ) Verder heb je een omgeving nodig die je niet ontziet, maar je ook niet laat vallen.`
Onbenut arbeidspotentieel
Van Houten en Bolsenbroek menen dat nog te vaak wordt uitgegaan van standaardwerknemers; men ziet de sterke motivatie van mensen met beperkingen over het hoofd. Het gaat hen niet om een 5%-maatregel. Laten zien dat het anders kan, is hun formule. Er is ontzettend veel onbenut arbeidspotentieel. Niet alleen sociale idealen, ook bedrijfseconomische overwegingen zouden een rol moeten spelen. Omgaan met beperkingen stimuleert de creativiteit binnen een onderneming. Maar, zo stellen ze, soms verdient vrijwilligerswerk de voorkeur. Dan lever je net zo goed een bijdrage aan de samenleving.
Ondanks allerlei pogingen en wetgeving om meer gehandicapten aan het werk te krijgen, moeten Gijsbers en Vrooman van het Sociaal en Cultureel Planbureau in 2007 constateren dat er niet meer maar minder mensen met een handicap aan het werk zijn.
Werken aan een inclusieve samenleving blinkt uit in nauwkeurige beschrijvingen van inspirerende positieve en inhoudelijk uitgewerkte binnenlandse en buitenlandse voorbeelden van inclusie - op het gebied van onderwijs, arbeid, vrije tijd en de wijk. Dat neemt niet weg dat me soms het gevoel bekruipt dat teveel positieve verhalen ook negatief kan werken. Nu kun je met recht stellen dat een positieve aanmaning werk te maken van inclusie echt geen kwaad kan. Ik beveel dit boek dan ook van harte aan. Bovendien is er een heel hoofdstuk aan Kwartiermaken gewijd, wat mij betreft bij uitstek de erkenning dat werken aan `erbij horen en meedoen` vaak leidt tot confrontatie met wrijving, ongemakkelijkheid en conflict met de normaliteit.
De auteurs stellen vast dat iedereen die iets tegen uitsluiting wil doen, iets kan hebben aan de methodiek van kwartiermaken. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan Inge Mans` ontleding van het uitdijende bouwwerk van diagnostische en pedagogische begeleiding dat vooral leidt tot steeds meer afwijkers van de norm. Evenals aan haar oproep tot het vergroten van maatschappelijke betrokkenheid en verandering van de levens van `normale` mensen als voorwaarde voor inclusie. Vriendendiensten, multiloog, `maatje ter plaatse`, kwartiermakersfestivals, maar ook een begrip als normatieve professionaliteit passeren in dit hoofdstuk de revue. Aan de presentiepraktijk wordt een grote paragraaf gewijd.
Misschien is er in het boek een teveel aan hosanna over de positieve praktijken. Is er te weinig aandacht voor minder geslaagde praktijken; wordt er te weinig gedebatteerd met mensen die niets in inclusie zien, er niet aan willen om welke reden dan ook. Je kunt ook zeggen dat juist doordat Werken aan een inclusieve samenleving zich vooral richt op goede praktijken, ze erin slaagt weg te komen van de verontwaardigde toon die de eerste twee delen van het drieluik kenmerkten. Hetgeen ik als een pre ervaar.
Fysieke en sociale integratie
Iemand kan fysiek aanwezig zijn in een gewone setting; hij is pas sociaal geïntegreerd als hij gewaardeerd wordt om zijn participatie in vrijwillige relaties. Stichting Pameijer is een van de organisaties die bijvoorbeeld met het project Halen brengen en vermengen daar hard aan werkt. Met wederom de opwekkende conclusie: `Er blijkt veel meer mogelijk dan we hadden gedacht, we moeten leren om zelf niet te laag in te zetten.` Werken aan inclusie beperkt zich - zoals gezegd - niet tot voorbeelden in Nederland. In vergelijkingen met andere landen
komt Nederland er niet al te best af.
Nog maar even een definitie: in een gevarieerde wijk maken mensen met beperkingen zodanig deel uit van de gemeenschap dat hun betrokkenheid op alle terreinen de normaalste zaak van de wereld is. Jouw ondersteuner mag overal gratis in!
Volgens de wijdverbreide uit de VS afkomstige, op inclusie gerichte wijkmethode ABCD (Assets Based Community Development van Kretzman en Mc Knight) zijn veel zogenoemde `probleemwijken` te afhankelijk geworden van hun dienstverleners. Het zijn `cliëntwijken` geworden. Men ontkent dat problemen een signaal zijn van het afbrokkelend probleemoplossend vermogen van de wijk. Men doet of alleen experts dit probleem kunnen oplossen. Dat heeft een negatief effect op het vrijwillig wijkkader. Het cement van de lokale samenleving wordt in feite verdund, afhankelijkheid en een gevoel van hopeloosheid versterkt. De ABCD-methode is erop gericht dat wijkbewoners zelf aan de gang gaan, al of niet ondersteund door communityworkers. Er wordt gewerkt aan een wijkkaart waarop capaciteiten en middelen zichtbaar worden en daarmee het potentieel van de wijk.
Aan de slag
Yolan Koster-Dreese in het Voorwoord:
Ik besefte dat ik anders was, zonder dat ik die uniciteit als prettig of nastrevenswaardig kon ervaren. Eenzaamheid en ontkenning waren mijn deel. Had een samenleving die inclusie als uitgangspunt kent, me warmer omhelsd? En was ik daar beter van geworden?
Die vraag staat centraal in dit boek. Het boek is een oefening in het nemen van verschil als uitgangspunt, in het aanvaarden dat op generiek niveau `slechts` collectieve zaken geregeld kunnen worden opdat het unieke maatwerk mogelijk wordt. Het boek is een oproep te investeren in vertrouwen, een oproep tot bereidheid van perspectiefwisseling. Het boek steekt de hand uit en vraagt om elkaar in de zoektocht naar inclusie goed vast te houden.
De auteurs roepen op niet te vroeg realistisch te willen zijn, maar hoge verwachtingen te koesteren. Wanneer je gericht gaat zoeken zijn er heel wat goede praktijken van inclusie te vinden. Het zijn vaak initiatieven van enkelingen. Nogmaals: iedereen kan het startpunt zijn van een inclusie-initiatief. Een `reële utopie` omarmt de spanning tussen droom en praktijk en is gebaseerd op de overtuiging dat wat praktisch mogelijk is, niet onafhankelijk van onze verbeelding vaststaat, maar gestalte krijgt op grond van onze visies.
Recensent: Doortje Kal
Het boek ziet er op het eerste zicht eenvoudig uit. Het doel is duidelijk: inclusieve samenleving. In de inleiding wordt die indruk versterkt: een heldere uiteenzetting. Werken aan een inclusieve samenleving is opgedeeld in verschillende overzichtelijke delen: onderwijs, arbeidsmarkt, ouderenzorg, gevarieerde wijk, kwartier maken (onder andere psychiatrie) en vrije tijd. De schrijvers leggen eerst uit wat het verschil is tussen de begrippen `social inclusion` en `inclusie`. Het eerste is meestal door de overheid geïnitieerd en dus een top-down benadering.
Inclusie is het ontwikkelen van een manier van betekenisvol samenleven in de dagelijkse levenssfeer, waarbij er sprake is van toenemende participatie van elk individu, ongeacht leeftijd, sekse, sociaal-culturele achtergrond, etniciteit, mogelijkheden of beperkingen. Het betreft hier een doorlopende ontwikkeling: procesinclusie. Na een uitgebreide uiteenzetting van de probleemstelling en de definities, wordt het uiteindelijke doel van het boek duidelijk: wij moeten leren van de reeds bestaande goede voorbeelden.
Op dit punt begint het boek langdradig te worden; het is lastig de aandacht erbij te houden en het uitleggen van de reden waarom we juist van goede voorbeelden moeten leren, komt zelfs belerend over. Men had kunnen volstaan met het simpel vermelden van het feit.
Na deze inleiding is de lezer er zeker aan toe om over praktijkvoorbeelden te lezen. De boodschap is luid en duidelijk: laat nu maar zien hoe het gaat werken.
De opbouw van de hoofdstukken is erg helder. Er wordt een kader beschreven, waarna de verschillende invloeden die op het betreffende gebied van toepassing zijn, worden benoemd. De theorie (het doel van de inclusie) van het ideaal wordt uitgelegd, voorbeelden worden gegeven en ten slotte worden enkele praktische punten gegeven (eenvoudig te herkennen aan de driehoekjes die ervoor staan). Mede door de uitgebreide literatuurlijst merk je dat er geen moeite gespaard is om tot de bodem te gaan en met alle details rekening te houden. Het geeft een volledig en goed onderbouwd beeld.
Door enkele argumenten ben ik aangenaam getroffen, bijvoorbeeld die over de diversiteitsopvatting in het hoofdstuk over de arbeidsmarkt: we moeten af van het groepjesdenken. Het is contraproductief om eerst een scheiding te maken tussen verschillende groepen (vrouwen, jongeren, allochtonen, enzovoort) om daarna juist deze scheiding te willen opheffen. Alles wat aandacht krijgt groeit, zo ook de separatie wanneer je die steeds maar benadrukt. Vaak wordt dit in de praktijk verkeerd aangepakt. Ook het feit dat er steeds vanuit alle invalshoeken naar een thema gekeken wordt vind ik erg positief. Uiteindelijk vind ik het boek vooral geschikt als overzicht. Als je tenminste in staat bent door de sterke wil van de auteurs om ons ‘te bekeren’ heen te prikken.
Recensent: Veerle Kik, opleider
Een mozaïek van goede praktijken
In 2004 verscheen van de hand van Douwe van Houten, hoogleraar sociaal beleid en planning aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht, De gevarieerde samenleving, een boek dat veel bekendheid kreeg. Het was in 1999 voorafgegaan door De standaardmens voorbij. Met Werken aan een inclusieve samenleving, geschreven met Anouk Bolsenbroek en door haar voltooid (Van Houten overleed in juni 2010), is het drieluik compleet. Een drieluik dat gaat over een samenleving die is ingericht volgens de principes van diversiteit en gelijkwaardigheid en waaraan iedereen gelijkwaardig deelneemt, onafhankelijk van talenten, beperkingen, gender, leeftijd of culturele achtergrond.
Ook dit slotdeel is bedoeld voor iedereen die in het ideaal van een inclusieve samenleving is geïnteresseerd. Het bevat veel casuïstiek over initiatieven, projecten, werkverbanden en kleinschalige activiteiten. De casussen en hun besprekingen zijn verdeeld over zes hoofdstukken: inclusief onderwijs, de inclusieve arbeidsmarkt, de multiculturele ouderenzorg, de gevarieerde wijk, kwartiermaken en vrije tijd, cultuur en sport. In alle casussen gaat de aandacht uit naar de praktijk van alledag. Zo is er het voorbeeld van het schildersbedrijf dat een timmerman in dienst heeft die vanwege een oogafwijking was afgekeurd en nu, met zijn kundigheid in houtrot en specialistische timmerwerkzaamheden, weer volledig aan het werk is. Natuurlijk gebeurt dit met die medewerker niet zomaar, het bedrijf heeft een uitgekiend beleid op verzuim en re-integratie en kenmerkt zich door veel betrokkenheid met elkaar (`De enige manier waarop je kunt bereiken wat wij hebben bereikt is door echt om mensen te geven.`). Zo zijn er vele andere voorbeelden. Tussen alle beschrijvingen en besprekingen door wordt, waar daar aanleiding voor is, ingezoomd op speciale onderwerpen zoals coöperatief leren (in het hoofdstuk over onderwijs) `social role valorization` (arbeid), de supportbenadering (ouderenzorg), de ABCD-methode (Assets Based Community Development, de wijk) en de presentiebenadering (kwartiermaken). Aldus ontstaat een systematisch opgebouwd mozaïek van goede praktijken, afgewisseld met stukjes inhoudelijke en conceptuele verdieping. Alles wordt op een rustige en toegankelijke wijze gepresenteerd. Een uitstekend trefwoordenregister en lijsten met literatuur en websites maken het voor de lezer extra gemakkelijk binnen te komen.
Dit boek wil laten zien dat er in ons land rond integratie en inclusie veel gebeurt en er op kleine schaal diverse resultaten worden geboekt, veel méér dan ten tijde van De gevarieerde samenleving. We moeten overigens wel bedenken dat het hier niet gaat om de resultaten van een neutraal uitgevoerd onderzoek. De auteurs maken zich sterk voor het ideaal van de inclusieve samenleving en willen laten zien dat zo`n samenleving mogelijk is. De wijze van dataverzameling volgde dus de persoonlijke opvatting en niet andersom. Een dergelijke volgorde is prima, maar geeft mijns inziens de plicht om aan het slot, zeker als dat ook het slot van het drieluik is, weer te geven hoe met inclusie verder kan worden gegaan. Daarin schiet het boek ernstig tekort. Het laatste hoofdstuk `Aan de slag`, waarin die volgende stap had moeten worden gezet, is bijzonder mager, juist ook in relatie tot wat er op dit moment rondom de positie en rol van mensen met een beperking in onze samenleving gebeurt. De afslanking van de AWBZ, de afbouw van de Wajong, de inkrimping van passend onderwijs, het toenemende beroep van mensen met een beperking op de Wmo, de komende implementatie van het VN-verdrag over de rechten van mensen met een handicap, het zijn stuk voor stuk ontwikkelingen die vragen om een overkoepelende visie en strategie op deelname van mensen met een beperking aan de samenleving. Die had dit boek kunnen leveren. De praktijkbeschrijvingen zijn inzichtelijk en inspirerend, maar de ontmoeting tussen de rijkdom aan casuïstiek en theoretische noties enerzijds en het huidige beleid over de ondersteuning aan mensen met een beperking anderzijds vindt niet plaats. Hierdoor staat het boek nogal op zichzelf en is een kans blijven liggen om, met het gezag van de praktijk, invloed te kunnen uitoefenen op politieke en beleidsmatige bewegingen.
Recensent: Martin Schuurman
Een inclusieve samenleving is een samenleving waar iedereen tot zijn recht kan komen. Het maakt niet uit welke culturele achtergrond, gender, leeftijd, talenten of beperkingen iemand heeft. Iedereen neemt op een gelijkwaardige manier deel aan de maatschappij. Mensen worden aangesproken op hun mogelijkheden, niet op hun beperkingen. Voor veel mensen lijkt dit een onhaalbaar streven. Kunnen kinderen met een verstandelijke beperking samen met leerlingen zonder beperkingen onderwijs volgen? Is het mogelijk dat blinde mensen op een gelijkwaardige manier participeren in het arbeidsproces?
En hoe zit het met de deelname van ouderen aan de samenleving? Of met mensen met psychische problematiek? In dit boek maken de auteurs zich sterk voor het ideaal van de inclusieve samenleving. Aan de hand van praktijkvoorbeelden laten zij zien dat het mogelijk is dat ieder individu participeert op zijn eigen manier, hoe wenselijk dat eigenlijk is, en hoe iedereen in kleine stapjes aan de inclusieve samenleving kan werken.
Werken aan een inclusieve samenleving is bedoeld voor eenieder die persoonlijk of beroepshalve in het ideaal van een inclusieve samenleving geïnteresseerd is. Ook studenten, beleidsmakers en professionals die snel wegwijs willen worden in de theorie en praktijk van inclusie vinden in dit boek een goede bron van informatie.
Een inclusieve samenleving is een gevarieerde samenleving waar iedereen de mogelijkheid heeft om gelijkwaardig mee te doen. Een inclusieve school biedt kinderen met een handicap een gelijkwaardiger uitgangspositie; ouderen moeten de regie over hun leven vast kunnen houden; deelname aan sport is ook voor gehandicapten vaak een stap naar volwaardigheid; een mens is meer dan zijn handicap; het is een verrijking voor de samenleving als iedereen meedoet. Het is bovendien veel te duur om mensen in een hokje te stoppen. Iedereen kan een inclusie intitiatief starten. Dit boek staat vol met inspirerende, praktische voorbeelden. Het nodigt uit tot een andere manier van denken over problematieken. Struikelpunt is dat iemand met een handicap bij zoveel verschillende loketten terecht moet en soms in inkomen achteruit gaat als hij meer gaat werken. In Nieuw-Zeeland is dat beter geregeld. De vormgeving van het boek is helaas academisch en niet uitnodigend. Hulpverleners, onderwijzers, opbouwwerkers, predikanten en ook ouders kunnen met dit boek aan de slag.
Recensent: Drs. Marianne van den Heuvel
Je hebt een zakelijk account nodig om dit product te kunnen bestellen. Je bent nu ingelogd met het e-mailadres: .
Wil je dit e-mailadres gebruiken voor je zakelijk account?
Ander e-mailadres gebruiken voor zakelijk account Huidig e-mailadres gebruiken voor zakelijk account