Column Other bodies, other minds
Door Daniël Vis
Als kind had ik een terugkerende angstdroom. In die droom lag ik, min of meer ineengedoken, in een hoekje van een grote, lege ruimte – een ruimte als een leeg zwembad, maar vele malen dieper en breder dan normaal. Over me heen gebogen stond een reusachtig, mensvormig wezen dat niets zei of deed, maar simpelweg aanwezig was en waaruit een machtig en kwaadaardig aura voortkwam.
Het angstige gevoel in een sfeer van totale autoriteit te zijn, klein te zijn, ikzelf niet groter dan een punt in de ruimte. De huidige incarnatie van dit gevoel, dat me vooral in wakende uren plotseling kan vastgrijpen, is het besef dat de ruimte die de werkelijkheid inneemt bijna eindeloos veel groter is dan ik. De omgeving waarin ik ben, eindeloos veel groter. Zoals je tijdens een lange autorit opeens beseft: de afstand die we ons verplaatsen is, op de schaal van de wereldbol, verwaarloosbaar klein. En kleiner nog, aardse afstanden zijn immers een splinter van een schaal die loopt van het subatomaire tot de onvatbare afstanden tussen hemellichamen, de afmetingen van sterrenstelsels. Deze angst, een soort omgekeerde claustrofobie, is het besef dat er om ons heen miljarden lichtjaren ruimte is.
En in die ruimte: dit afgebakende lichaam. Aanwezig, als een anomalie, een fragment van een schier onmogelijke kans en toch, als ik beweeg, mijn armen uitstrek, beweegt er iets in die ruimte; een werkelijk ding in een werkelijke ruimte.
En in die ruimte: andere, afgebakende lichamen. Lichamen die met het mijne kunnen interageren, lichamen die me zien.
Wie of wat is dat mensvormige wezen uit mijn kinderdroom? Heb ik het menselijke eruit gesloopt?
Het is, denk ik, de verbeelding van twee angsten, samen de fundamentele beperking van het zelf.
Het is de angst te worden gezien, waarbij het lichaam oneindig aanwezig is, belangrijk, onoverkomelijk. Alle mensen met mij, in een veel te krappe kamer, het droomwezen een ruimtelijk symbool van de anderen. En het is die andere angst, dat andere ongemak van aanwezig zijn: de nietigheid. Het droomwezen een enorme ruimte, een antropomorf symbool.
Zo wiebelen we heen en weer tussen onszelf als zandkorrel in een leeggelopen zwembad, en een ding dat zich toont, met moedervlekken, huidschimmels, met opgehoopt vet, loshangend vel. Een ding met een vorm. Een ding dat kijkt, zichzelf denkt als bijna niets en bijna alles. <
Daniël Vis schrijft gedichten en treedt op. Hij won NKPoetry Slam 2014 en er verschenen twee dichtbundels van zijn hand bij Prometheus: Insect Redux en Crowdsurfen op laag water.
[Illustratie: ArtisticOperations/ CC0]