De claim van de mensheid
We zijn vandaag de dag getuige van de geboorte van een nieuw soort internationaal conflict. Nieuw aan deze conflicten is dat ze zich qua geweld en gezwollen retoriek niet onderscheiden van oorlogen, behalve dat ze geen oorlogen heten. Ook de tegenstanders in zulke conflicten zijn nieuw: zij worden van misdaden tegen de mens(elijk)heid beschuldigd zonder als misdadigers te worden berecht. Bovendien ontbreekt het bij dit soort nieuwe conflicten vooralsnog aan rechtelijke begrenzing.
De boude stelling waarmee Daniel Heller-Roazen De vijand van iedereen opent, is dat zich midden in dezde juridische Bermudadriehoek de piraat bevindt. Het is volgens Heller-Roazen een rechtskundig gegeven in de geschiedenis van het Westen dat de piraat de oudste vijand van de mensheid is. Mochten we de genealogie van die eeuwenoude ‘vijand van iedereen’ natrekken, dan zouden we de nieuwe lichting internationale conflicten moeten kunnen zien ontstaan. Dat is althans de hypothese die de stuwende kracht vormt achter Heller-Roazens essay.
Elk fenomeen wordt gedefinieerd door de behoefte aan zijn eigen onderzoeksmethode. Ook De vijand van iedereen opent de deur naar een genre apart. Heller-Roazen, als professor literatuurwetenschap verbonden aan Princeton, reconstrueert door eeuwen van juridische ‘literatuur’ heen de grillige geschiedenis van de piraat. Vanaf het allereerste moment dat deze randfiguur zijn opwachting maakt in de geschriften van klassieke Romeinse juristen, is zijn verhouding met het recht problematisch. Telkens opnieuw, van Cicero via Grotius tot en met de codificering van het internationaal recht in de moderne tijd, legt Heller-Roazen met vaste hand de juridische spanning die de piraat omgeeft bloot. Dat maakt de conceptuele analyse zo spannend dat hij uitgroeit tot conceptuele thriller.
Open wateren
De mist van problemen waarin de piraat is gehuld komt van zee – van oudsher een juridisch uitzonderlijke ruimte. Ze biedt letterlijk niet de vaste grond die elke mogelijke toeëigening veronderstelt. Op open wateren, zo lijkt het, heeft rechtspraak geen vat. In het licht van die rechteloosheid toont de juridische figuur van de piraat zich een bizar grensgeval: want hoe te oordelen over daden van gewelddadige toeëigening in een ruimte waar niemand een recht kan laten gelden? Van de klassieke oudheid tot in de middeleeuwen zitten juristen met de handen in het haar.
Nu personen- en goederenvervoer over zee niet langer het risicovolle avontuur is van weleer, kunnen we ons de commotie nauwelijks voorstellen. Toch heeft de zee uit onstuimiger tijden volgens Heller-Roazen een diepe indruk achtergelaten. Want de piraat die zijn activiteiten in de rechteloze ruimte ontplooide, staat nog steeds model voor een paradoxale ‘rechteloze persoon binnen het recht’. Als zodanig is de juridische schaduw van feitelijke zeerovers een geheel eigen leven gaan leiden.
Al in de klassieke oudheid wordt de piraat vereenzelvigd met onrechtmatige toeëigening en oorlogsvoering. Juist omdat hij zich buiten het dan nog aan het vasteland gebonden strafrecht ophoudt, kan hij fungeren als de kurk waarop het concept van rechtmatige toeëigening drijft. Hetzelfde gaat op voor het oorlogsrecht: het is mogelijk vast te leggen onder welke omstandigheden de ene natie rechtmatig oorlog kan voeren met de andere, omdat een stateloze ‘vijand van iedereen’ dienst doet als duister contrapunt. In die functie blijkt de grensfiguur ineens de bodem waar het formele onderscheid tussen rechtmatige en onrechtmatige inbezitneming en geweld als zodanig op rust. Zonder het ‘universele kwaad’ van de piraat, zo suggereert Heller-Roazen, valt het onderscheid tussen rechtmatig en onrechtmatig zelf als willekeur van de macht door de mand.
Privateers en partizanen
Van meet af aan lijkt de piraat een cruciale pion in een spel van legitimering dat zelf boven de wet staat. Dat licht Heller-Roazen toe aan de hand van twee gebeurtenissen in diens moderne geschiedenis. Vanaf de zeventiende eeuw, wanneer de overzeese handel een vlucht neemt, beginnen natiestaten ‘kapersbrieven’ uit te schrijven, die de grens tussen concurrentie en oorlog danig laten vervagen. Met een Engelse, Franse of Spaanse kapersbrief op zak kan een privateer doen wat hij nu eenmaal doet, met dat cruciale verschil dat zijn acties formeel geen piraterij heten: alles dankzij het politieke fiat van deze of gene soeverein. Als landen anno 2016 zo in de marge van het oorlogsrecht rommelen, aarzelen we niet om ze de titel ‘schurkenstaat’ te geven.
Het tweede, meer intrigerende voorbeeld ontleent Heller-Roazen aan de Spaanse Burgeroorlog van 1936–1939. Die geeft aanleiding tot een juridische discussie over de ‘partizaan’. Inzet van het debat vormt de vraag of deze strijders een politieke status toekomt. Dient hun guerilla (‘kleine oorlog’) een politiek doel, dan ligt het in de rede dat die onder het oorlogsrecht valt. Maar wat als dat niet zo is? Zijn de guerilleros dan geen ordinaire ‘landpiraten’?
In het Europa van de jaren dertig gaan veel stemmen op voor de laatste optie. De Duitse rechtsfilosoof Carl Schmitt verzet zich daar fel tegen. Het ontkennen van de politieke dimensie van de partizanenstrijd, zo waarschuwt Schmitt, staat gelijk aan het losweken van de piraat uit zijn materiële element, de zee. Daarmee zal een spookachtig precedent worden geschapen dat het mogelijk maakt een willekeurige politieke tegenstander als ‘piraat’ te brandmerken, om oorlog te voeren zonder zich van het oorlogsrecht iets aan te hoeven trekken.
De claim van de mensheid
Schmitts reactie is volgens Heller-Roazen even visionair als vergeefs gebleken. Hoe groot de volledige impact van het ‘spook’ is, blijkt echter pas als we terugkeren naar de genealogie. In de loop van de rechtsgeschiedenis ziet Heller-Roazen de definitie van de piraat verschuiven van de ‘vijand van allen’, via de ‘vijand van het menselijk geslacht’, naar zijn huidige vorm: ‘vijand van de mens(elijk)heid’. Nadat de piraat, ontdaan van zijn verankering in de zee, juridisch was gaan rondspoken, lijkt de mensheid hem opnieuw te begrenzen. Bij nader inzien is het alleen niet de mensheid die de piraat definieert, maar zijn het, andersom, de misdaden die de ‘vijand van iedereen’ pleegt die de rechtelijke collectiviteit ‘mensheid’ een zekere consistentie verlenen. Buiten die misdaden om bestaat de mensheid, juridisch gesproken, niet.
Bij gebrek aan positieve definities en materiële criteria komt zowel de ‘mensheid’ als haar vijand op losse schroeven te staan. Het gevolg is dat een beroep doen op, of spreken namens, de ‘mensheid’ even arbitrair is als het aanwijzen van haar vijand. Zo doemt een scenario op waarin straf- en oorlogsrecht naar believen kunnen worden in- en uitgeschakeld. Guantánamo Bay, drone bombs en ongebreidelde data-onderschepping bewijzen dat zo’n staat aan gene zijde van recht en onrecht reeds een voldongen feit is.
Bezien door de genealogie van de ‘vijand van iedereen’ houdt de nieuwe generatie internationale conflicten de VS, maar Europa evengoed, een spiegel voor. Moeten we namelijk niet concluderen dat, tegenover strijders die het recht van God claimen, een partij staat die even arbitrair en absoluut het recht opeist om in naam van de Mensheid alle recht opzij te zetten? Heller-Roazen laat het aan zijn lezer om die conclusie (niet) te trekken. Dat zijn essay, behalve een beklemmend betoog, ook een keiharde aanklacht tegen de ‘flexibele oorlog’ oplevert, lijdt evenwel geen twijfel.
Gitzwarte ironie
Naast de vele (onschuldige) doden die er in nieuwe spookconflicten vallen eist de strijd ook een ander, abstracter soort tol. Waar zowel het oorlogs- als het strafrecht wordt omzeild, staan democratische besluitvorming en de rechtsstaat buiten spel. Zo rest ons de gitzwarte ironie dat de democratie in naam van de mensheid het onderspit delft.
De vijand van iedereen is een kluisterende en ontluisterende filosofische opgraving. Daar komt bij dat het, sinds het in 2009 verscheen, aan actualiteit niets heeft ingeboet. Met de opkomst van IS, oorlogen die geen oorlogen mogen heten in Syrië en Oost-Oekraïne en de aanslagen in Parijs en Brussel is Daniel Heller-Roazens boodschap niet langer alleen voor Amerikaanse oren bestemd. Dat maakt de Nederlandse vertaling van Geertjan de Vugt tot een must read.
Bron: iFilosofie