De cerberus van de democratie
Flakhelfer-generatie
Jürgen Habermas behoorde tot de Flakhelfer-generatie, de generatie jongens die uit de schoolbanken waren gehaald om voor het leger van Hitler te werken. Na de oorlog is deze generatie, die nog net door de gruwelen van het naziregime was aangeraakt, het kritische geweten van Duitsland geworden. Ze leverde kritiek op de ouderen, die bloed aan de handen hadden en die hun schuld maar al te vaak probeerden te bedekken. En ze zocht naar manieren om het land voor terugval in de barbarij te behoeden.
Al snel zien we Habermas dan ook op de barricaden springen wanneer hij denkt dat vertegenwoordigers van het Duitse volk zich aan hun dure plicht tegenover het verleden onttrekken. Als vierentwintigjarige jongeman al, hij heeft zijn studie filosofie dan nog niet eens voltooid, levert hij in een in de Frankfurter Allgemeine Zeitung opgenomen bespreking harde kritiek op Heidegger, die zijn uit 1935 daterende collegereeks Einführung in die Metaphysik zonder zelfkritiek in boekvorm had laten verschijnen, terwijl daar duidelijk met instemming werd verwezen naar het nationaal-socialisme. ‘Het college uit 1935 brengt de fascistische tendens van de tijd meedogenloos aan het licht’, meent hij. Hij wijst erop dat de tijden veranderd zijn en dat er voor de Duitse intellectueel een belangrijke taak is weggelegd: ‘Zo is er vandaag de dag steeds sprake van waakzaamheid, van nagedachtenis, van hoederschap, van genade, van liefde, van vragen en van gelatenheid waar in 1935 de gewelddaad werd geëist.’ Zijn uithaal lokt een felle controverse uit.
Theodor Adorno en het Institut für Sozialforschung
Een groot voorbeeld voor de jonge Habermas is Theodor Adorno, een van de toonaangevende filosofen van de zogenaamde ‘Kritische theorie’, een uit het interbellum stammende beweging die het werk van Marx op een nieuwe manier gebruikte om richtinggevende kritiek op de samenleving te geven. Samen met Max Horkheimer had Adorno in 1928 het Institut für Sozialforschung in Frankfurt opgericht, waar deze benadering werd uitgedragen. Zeer invloedrijk was hun gezamenlijke boek Dialectiek van de Verlichting, een in 1947 verschenen werk, waarin werd betoogd dat de Verlichting zich in de loop der tijden tegen zichzelf had gekeerd, omdat rede en wetenschap de mens niet mondig hadden gemaakt, maar hem juist van zichzelf hadden vervreemd en monddood hadden gemaakt. Dat noodlottige proces had niet alleen geleid tot de verschrikkingen van het fascisme, maar de westerse samenleving als geheel tot op het bot aangetast.
Adorno beperkte zich niet tot de theoretische filosofie, maar bemoeide zich, onder meer door middel van de journalistieke polemiek en het radiodebat, bij voortduring met actuele politieke en maatschappelijke kwesties en ook zijn actieve engagement inspireerde Habermas. En het betekende veel voor de jonge denker toen hij in december 1955 door Adorno werd uitgenodigd voor een gesprek in ‘Café Marx’, zoals het Institut für Sozialforschung dikwijls werd aangeduid.
Adorno had oog voor Habermas’ uitzonderlijke talenten en stelde hem begin 1956 aan als persoonlijk assistent. De samenwerking met Adorno was zeer leerzaam voor Habermas. Ook onderging hij gedurende deze periode de invloed van een andere neomarxist, Herbert Marcuse, een denker die eveneens scherpe kritiek leverde op de totalitaire aspecten van de moderne kapitalistische samenleving. Habermas publiceerde in deze tijd onder meer het boek Student und Politik (1961), een onderzoek naar het politieke bewustzijn bij studerenden. Habermas zelf was verantwoordelijk voor de inleiding, waarin hij verontrustende tendensen tot depolitisering signaleerde.
Max Horkheimer, die inmiddels niet langer directeur van het instituut was, maar daar wel nog altijd een flinke vinger in de pap had, was niet te spreken over de nieuwe medewerker, die hij te activistisch vond en bij wie hij zelfs een revolutionaire gezindheid meende waar te nemen. Ook de inleiding bij Student und Politik schoot hem in het verkeerde keelgat. Hij stuurde aan op het ontslag van de jonge assistent, maar Adorno stak daar een stokje voor, omdat hij nog altijd een hoge dunk van hem had.
Toch zag Habermas uiteindelijk te weinig kansen om zijn loopbaan bij het instituut op een succesvolle manier voort te zetten en toen hij in 1959 een beurs van de Deutsche Forschungsgemeinschaft wist te verwerven om zijn habilitatieproefschrift (in Duitsland heeft men zo’n proefschrift nodig om een academische onderwijsbevoegdheid te verkrijgen) te voltooien, nam hij zelf ontslag. Hij habiliteerde zich in 1961 bij de hoogleraar Wolfgang Abendroth en werd vervolgens buitengewoon hoogleraar filosofie aan de universiteit van Heidelberg, mede door de inzet van de aldaar docerende Hans-Georg Gadamer. Strukturwandel der Öffentlichkeit, zo luidt de titel van Habermas’ habilitatieproefschrift: De structuurverandering van het publieke domein. Het verscheen in 1962 in boekvorm bij Luchterhand Verlag.
De Strukturwandel: opkomst en verval van het publieke domein
In De structuurverandering van het publieke domein onderzoekt Habermas de manier waarop het publieke domein in het westen zich in de loop der geschiedenis heeft ontwikkeld. Volgens Habermas is hier sprake geweest van een bijzonder proces, waarbij de burger van lieverlee invloed is gaan uitoefenen op de inrichting van staat en maatschappij. Hoe kon dat gebeuren? Hoe heeft zich in de westerse landen een ruimte gevormd waarin het vrije debat kon opbloeien en een uniek democratiseringsproces kon bewerkstelligen?
De beslissende stappen zijn volgens hem gezet in de zeventiende en achttiende eeuw, ten tijde van het opkomende kapitalisme en de Verlichting. Van groot belang was de vorming van de nieuwe natiestaten en de opkomst van het kapitalisme. Van lieverlee begon zich een burgerlijk maatschappelijk leven te ontwikkelen dat een zelfstandige positie innam tegenover de staat. Instellingen die bij dat proces een voorname rol speelden, waren de koffiehuizen en de salons. Er vormde zich in de kringen van de nieuwe burgerij een domein van rationeel publiek debat, van ‘raisonnement’, dat de maatschappij blijvend beïnvloedde en uiteindelijk ook directe politieke invloed verwierf door middel van de parlementaire democratie.
Engeland vervulde in dit proces een pioniersrol. Daar ontstond na de Glorious Revolution van 1688, als gevolg van het kritische debat van het publiek, een permanente partijpolitieke controverse tussen regering en oppositie. In Duitsland en Frankrijk was in een later stadium sprake van vergelijkbare ontwikkelingen.
Het aldus ontstane publieke domein mat zich universele pretenties aan. Het meest uitgesproken werden die verwoord door Immanuel Kant, die zich de wereld als eenheid voorstelde en haar in wezen zag als de gemeenschap van alle kritisch debatterende mensen.
Maar in feite was er nog helemaal geen sprake van universaliteit. Want de toegang tot het rationele debat bleef beperkt tot de burgerij met bezit en opleiding en die beperktheid zag je terug in de censusregelgeving met betrekking tot het kiesrecht. De kiesrechthervorming werd dan ook hét hoofdthema van de negentiende eeuw. Het publiek dat deelnam aan het raisonnement moest worden vergroot. En dat gebeurde ook: het kiesrecht werd uitgebreid en een groter deel van de samenleving kreeg toegang tot het publieke debat.
Nu ontstonden er echter nieuwe problemen. Het publiek zelf, tot machtige meerderheid uitgegroeid, nam maar al te gauw tirannieke trekken aan, waarbij de belangen van het individu en de minderheid werden veronachtzaamd. Bovendien werd het publieke domein nog door andere factoren bedreigd. De groei van het industriële kapitalisme leidde tot toenemende economisering van de samenleving. De partijpolitiek, aanvankelijk gevormd om het publiek een stem te geven, werd meer en meer een kwestie van benauwde groepsbelangen. De ontwikkeling van de verzorgingsstaat, die gecreëerd was om de kansarmen te compenseren, leidde ertoe dat de staat een moloch werd die de positie van een zelfstandig publiek domein ondermijnde. De media, in eerste instantie de kranten, maar later ook radio en televisie, verloren hun neutraliteit en groeiden uit tot door commerciële belangen beheerste massacommunicatiemiddelen.
En zo is er eigenlijk al sinds het eind van de negentiende eeuw sprake van toenemende ‘refeodalisering’ en van een steeds groter verval van de vrije publieke ruimte.
In de huidige westerse maatschappij staat het publieke domein dus enorm onder druk en het is volgens Habermas van groot belang om daar iets aan te doen. In de slothoofdstukken van zijn boek reikt hij suggesties voor verbetering aan. Hij opereert daarbij steeds binnen het kader van de bestaande maatschappelijke en politieke structuren. We zullen moeten leven, vindt hij, met een maatschappij waarin onze stem wordt vertegenwoordigd door politieke partijen en specifieke belangengroepen. Maar die gremia dienen ervoor te zorgen dat hun interne democratie transparanter en toegankelijker wordt. Meer in algemene zin dienen we de kritische publieke opinie op alle terreinen te stimuleren.
De structuurverandering als appèl
De structuurverandering van het publieke domein groeide zowel in Duitsland als daarbuiten uit tot een succesvol boek en is tot op heden veelgelezen. Het is in de loop der tijden in meer dan dertig talen vertaald. Zo verscheen er in 1989 voor het eerst een Engelse vertaling van het werk, die werd gevolgd door een grote conferentie en een omvangrijke bundel met studies over het werk.
Sterk aan het boek is de uiterst concrete historische benadering. Het publieke domein is een begrip met zeer abstracte trekken en het is buitengewoon knap van Habermas dat hij de wording van dat domein op zo’n heldere manier voor ons neerzet, met behulp van tal van aan bronnenstudies ontleende voorbeelden. De historische analyse in De structuurverandering van het publieke domein heeft iets elementairs en heeft na al die jaren nog veel van haar bruikbaarheid en frisheid behouden. Maar het boek houdt ook zijn waarde als appèl, als oproep om de ruimte waar ons publieke debat plaatsvindt te beschermen en te versterken. De gevaren die Habermas signaleert, zijn nog altijd niet geweken. De invloed van economie en commercie op de samenleving zijn de laatste decennia eigenlijk alleen nog maar toegenomen. Ook de schaduwzijden van de verzorgingsstaat heeft hij scherp onder ogen gezien: zijn waarschuwingen voor het passieve consumentisme van de van de wieg tot het graf verzorgde burger blijven relevant.
Eenzijdigheden van De structuurverandering
Wel kunnen we inmiddels stellen dat Habermas zijn accenten al te zwaar heeft aangezet. Zo is hij op voorhand te positief geweest over de kracht van het publieke domein ten tijde van haar eerste verschijningsvormen in de achttiende eeuw. De weerbaarheid van de hedendaagse publieke ruimte lijkt hij juist weer te hebben onderschat. Zijn kritiek op de media, hoe waardevol in tal van opzichten ook, lijkt te eenzijdig negatief. Hij heeft bijvoorbeeld onvoldoende oog voor het feit dat het medium televisie ook voeding geeft aan het publieke debat, door middel van journaals, actualiteitenprogramma’s, consumentenprogramma’s en zo meer.
Habermas heeft de eenzijdigheden van zijn onderzoek overigens zelf onderkend. In het voorwoord dat hij in 1990 liet voorafgaan aan de achttiende Duitse druk van het werk (en dat ook is opgenomen in de nieuwe Nederlandse vertaling), verklaart hij dat hij het werk, wanneer hij het vandaag de dag opnieuw zou schrijven, zich ten aanzien van de actualiteit misschien ‘minder pessimistisch’ zou opstellen en tot een perspectief zou komen ‘dat flexibeler is en minder eenzijdig postuleert’. Toch kon hij ook met enige trots vaststellen dat de grondgedachte van het boek, zijn algehele visie op de ontwikkeling van het publieke domein, na al die jaren in wezen nog fier overeind was gebleven.
De cerberus van de democratie
De structuurverandering van het publieke domein is het werk van een zeer zelfstandige denker. Habermas werkte ten tijde van het ontstaan van het werk aan het Institut für Sozialforschung, als assistent van Adorno, maar hij nam in dit boek krachtig afstand van de oude kritische theorie. De sfeer van negativisme en argwaan waarmee de pioniers van de Frankfurter Schule de westerse maatschappij bekeken, maakte bij Habermas plaats voor een maatschappijkritiek die ruimte laat voor nuance en zich met name richt op de mobilisering van de bestaande kwaliteiten van het democratische systeem.
Onafhankelijk is Habermas altijd gebleven. Een mooi voorbeeld vinden we in de houding die hij als hoogleraar aannam tijdens de jaren van de studentenprotesten in de jaren zestig. Hij juichte het politieke engagement van de studenten van harte toe, omdat hij dacht dat zij daarmee het publieke debat en daarmee de democratie nieuw leven konden inblazen. Hij behoorde aanvankelijk tot het kleine groepje professoren dat geregeld werd uitgenodigd voor protestbijeenkomsten. Maar toen er na de dood van de student Benno Ohnesorg, die door een politieman wordt doodgeschoten, in studentenkringen werd opgeroepen tot een gewelddadig-revolutionaire koers, zette Habermas vol overtuiging de hakken in het zand. Hij wilde binnen de grenzen van de rechtsstaat blijven opereren.
Hij bewees zijn onafhankelijkheid ook in zijn omgang met de religieuze problematiek in de eerste jaren van de 21ste eeuw, na de aanslagen op de Twin Towers. Terwijl veel filosofen in die periode een radicale anti-religieuze koers voeren, pleitte Habermas in een aantal scherpzinnige publicaties voor herwaardering van het religieuze, vanuit een principieel levensbeschouwelijk pluralisme. Al in eerder werk, in zijn boek Nachmetaphysisches Denken (1988) bijvoorbeeld, had hij de betekenis van het religieuze element in de cultuur overigens al onderkend.
Het emancipatieproject van de Verlichting
Habermas is altijd blijven geloven in het emancipatieproject van de Verlichting. De democratie blijft voor hem de onmisbare politieke bloeiwijze van dat project, maar die democratie kan zijn vitaliteit volgens hem alleen behouden door middel van een actief publiek debat. ‘De toestand van een democratie kan worden gekend door te luisteren naar de hartslag van haar politieke openbaarheid,’ verklaart hij in een lezing die hij houdt op een symposium ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Steeds heeft hij naar mogelijkheden gezocht om de vitaliteit van de democratie te versterken en om de uitholling ervan tegen te gaan. In al zijn grote theoretische werken is dat het hoofdthema. De kritiek die hij in zijn hoofdwerk Theorie des kommunikativen Handelns (1981) levert op het functioneren van de moderne maatschappij sluit in dat opzicht helemaal aan bij de analyse van het bijna twintig jaar oudere werk Structuurverandering van het publieke domein, al zien we hem die hier uitwerken met behulp van een nieuw, ‘communicatietheoretisch’ begrippenapparaat. En als hij in het latere boek Faktizität und Geltung (1992) de mogelijkheden van de moderne democratische rechtsstaat onderzoekt, benadrukt hij opnieuw het grote belang van actieve, vitale burgerparticipatie voor de legitimatie van die rechtsstaat. Daarbij zien we steeds weer hoe de troebele geschiedenis van Duitsland Habermas motiveert.
Typerend in dat opzicht is zijn bemoeienis met het publieke debat in 1977, ten tijde van de Deutsche Herbst, zoals de heftige opeenvolging van verwikkelingen rond de terroristische aanslagen en ontvoeringen van de RAF en het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina. Repressieve antiterrorismemaatregelen van de Bondsregering volgden, en bovendien werd links van conservatieve zijde beticht van het aanzetten tot terrorisme. Habermas reageerde onder meer met een open brief aan de politicoloog Kurt Sontheimer, gepubliceerd in het tijdschrift Merkur, waarin hij de vrees uitsprak dat Duitsland als gevolg van de terroristische aanslagen zou ‘afglijden naar het fascistische verval van onze politieke cultuur’. Later, in zijn boek Die nachholende Revolution (1990), brengt hij die vrees nog eens duidelijk onder woorden. Het was, zo schrijft hij daar, ‘alsof de in de schaduw van het nationaalsocialisme in diskrediet geraakte rechten enkel op een aanleiding hadden gewacht om weer tegen de ideeën van 1989 op te staan´.
Historikerstreit
Zijn actieve rol in de zogenaamde ‘Historikerstreit’ moet in hetzelfde licht worden gezien. De directe aanleiding tot die controverse vormden gebeurtenissen die plaatsvonden in mei 1985. Bondskanselier Helmut Kohl had op 5 mei samen met de Amerikaanse president Ronald Reagan het monument bij het voormalige concentratiekamp Bergen-Belsen bezocht. Nog diezelfde dag werd er een gezamenlijke herdenking gehouden bij een soldaten kerkhof in de buurt van de stad Bitburg, waar veel Wehrmachtsoldaten begraven lagen, onder wie ook heel wat leden van de Waffen-SS. Habermas fulmineerde in een reeks publicaties tegen de trend die er bij Kohl en een aantal vooraanstaande Duitse historici bestond om het nationaalsocialistische verleden in een milder perspectief te plaatsen en om voor een hernieuwd nationaal bewustzijn te pleiten.
In recente jaren heeft Habermas zich duchtig geweerd in het debat rond de Europese Unie. Ook hierbij probeert hij naar manieren te zoeken om de Europese burger op een vitale manier te laten deelnemen aan het politieke proces. En natuurlijk wijst hij Duitsland er strijk en zet op dat het land niet moet terugvallen in zelfgenoegzaamheid en benepen nationalisme. Pittige retoriek wordt daarbij niet geschuwd. Bondskanselier Merkel wordt soms stevig afgeserveerd en werd bijvoorbeeld getypeerd als ‘fantasie- en initiatiefloze dwerg’.
Erasmusprijs
Dat er naar Habermas geluisterd wordt, staat buiten kijf. In Duitsland zelf wordt hij beschouwd als een van de grote morele leidslieden van de natie en als de cerberus van de democratie. Maar ook zijn internationale reputatie is enorm. In 2013 ontving hij bijvoorbeeld de prestigieuze Erasmusprijs. Max Sparreboom, directeur van de Stichting Praemium Erasmianum, schreef in zijn inleiding bij Een toekomst voor Europa, het boekje met artikelen en interviews dat ter gelegenheid van de prijsuitreiking werd uitgegeven: ‘In de Duitse geleerde Jürgen Habermas heeft de Stichting Praemium Erasmianum een prijswinnaar gevonden die in geschrifte en in de praktijk het thema van de toekomst van de democratie belichaamt. Jürgen Habermas is een voorvechter van een democratische, rechtvaardige samenleving, iemand die vanuit historische inzichten reflecteert op de effecten van de huidige trans- en postnationale ontwikkelingen voor de representatieve democratie.’
Sparreboom zei daarmee geen woord te veel. Habermas heeft zich zijn leven lang – als koele theoreticus én als gedreven publicist – beziggehouden met de voorwaarden waaraan de democratie moet voldoen om naar behoren te kunnen functioneren. En van zijn vroege werk De structuurverandering van het publieke domein kunnen we in dat opzicht veel leren. Het boek heeft blijvend bijgedragen aan ons inzicht in de wording van onze unieke, vrije democratische samenleving en in de manieren waarop we die kunnen behouden.
Gebruikte literatuur
- Calhoun, C., red., Habermas and the Public Sphere, Massachusetts Institute of Technology, 1992.
- Habermas, J., Die nachholende Revolution. Kleine politische Schriften VI, Suhrkamp, Frankfurt am Main, 1990.
- Habermas, J., Een toekomst voor Europa, vertaald door Jabik Veenbaas, met een inleiding door Paul Schnabel, Boom, Amsterdam, 2013.
- Habermas, J., Faktizität und Geltung. Beiträge zur diskurstheorie des Rechts und des demokratischen Rechtsstaats, Suhrkamp, Frankfurt am Main, 1992.
- Habermas, J., Geloven en weten en andere politieke essays, vertaald door Frank Rebel en Hans de Vries, Gekozen en ingeleid door René Gabriels en Ruth Sonderegger, Boom, Amsterdam, 2009.
- Habermas, J., Nachmetaphysisches Denken. Philosophische Aufsätze, Surhkamp, Frankfurt am Main, 1988.
- Habermas, J., Structuurverandering van het publieke domein, met een voorwoord bij de nieuwe druk van 1990, vertaling Jabik Veenbaas, Boom, Amsterdam, 2015.
- Habermas, J., Theorie des kommunikativen Handelns, Suhrkamp, Frankfurt am Main, 1981.
- Müller-Doohm, S., Jürgen Habermas. Eine Biographie, Surhkamp, Frankfurt am Main, 2014.