Nathan de Wijze en (de) ware godsdienst
Met het toneelstuk Nathan der Weise van G.E. Lessing, de bekendste Duitse schrijver uit de verlichting, maakte ik voor het eerst kennis in de vroege jaren zeventig. Ik heb het lijstje met de vijftien boeken die ik voor mijn eindexamen Duits moest lezen nog even opgezocht, en ja: bovenaan, onder het kopje ‘Zweite Hälfte des achtzehnten Jahrhunderts’, staat het: ‘Lessing – Nathan der Weise’. Wij mochten onze boekenlijst zelf samenstellen. Dat Nathan op de lijst staat, kan alleen maar betekenen dat het stuk ook in de les is behandeld en dat mijn docent Duits er enthousiast over heeft verteld. Van die les herinner ik me niets meer, maar mijn docent zal mij ongetwijfeld tot de lectuur van Nathan hebben geïnspireerd, want hij was, waar het om literatuur ging, een bevlogen docent.
Achteraf bezien is zijn enthousiasme over Nathan bijzonder, want ik zat op een behoorlijk traditionele christelijke school. In behoudende christelijke kringen werd en wordt Nathan der Weise niet vanzelfsprekend omarmd. Zo kom ik op een christelijke website de volgende tekst tegen: ‘Lessing probeert in het stuk Nathan de Wijze over te dragen dat niet de Openbaring van Jezus van God in Christus de waarheid is, maar dat het resultaat van 'eigen' inspanningen de waarheid van verschillende godsdiensten bewijst.’ Daarna volgt een waarschuwing aan de lezers van ‘geschriften’ als Nathan de Wijze: ‘De Bijbel zegt duidelijk dat de waarheid niet bij 'vele' religies en bij 'eigen', op menselijk verstand gefundeerde activiteiten te vinden is, maar alleen in de persoon van de Heer Jezus.’ Het is het aloude idee dat de verlichting de vijand is van de religie, een gedachte die met name zou zijn verwoord in het toneelstuk van Lessing.
Nu bevat Nathan de Wijze inderdaad heel wat kritiek op wat de theoloog Kleijs Kroon de ‘christendommelijke’ variant van het christelijk geloof noemde. Lessing veegt de vloer aan met de kinderlijke obsessie met wonderen, de zendingsdrang, de ingebakken haat tegen joden (‘Der Jude wird verbrannt’, laat Lessing de patriarch van Jeruzalem tot drie keer toe zeggen) en het gelijkhebberige patent op de waarheid. Maar Lessing, die zichzelf een ‘liefhebber van de theologie’ noemde, gooit het kind niet met het badwater weg. Dat bewijst alleen al de beroemde parabel van de drie ringen, die letterlijk en figuurlijk het hart van het toneelstuk vormt. De parabel wordt verteld door Nathan, de hoofdpersoon van het stuk. Sultan Saladin laat de rijke en wijze jood bij zich roepen omdat hij geld van hem wil lenen. Om Nathan onzeker te maken, zodat hij sneller bereid zal zijn om zijn verzoek in te willigen, legt Saladin hem een strikvraag voor: welke van de drie godsdiensten – jodendom, christendom en islam – is volgens Nathan de ware godsdienst? Nathan antwoordt op die vraag met de ringparabel. Er is sprake van een kostbare ring die als erfstuk overgaat van vader op zoon. Op een bepaald moment is de ring in het bezit van een vader die drie zoons heeft, en alle drie gunt hij de ring. Hij laat er in het geheim twee precies lijkende ringen bij maken en geeft op zijn sterfbed iedere zoon een ring. De broers krijgen ruzie over de vraag wie de echte ring bezit en stappen naar de rechter. Nu had de oorspronkelijke ring, zo vertelt Nathan aan Saladin, de geheime kracht om de drager ervan geliefd te maken bij God en mensen. En dat is ook wat de rechter de drie broers voorhoudt die ieder beweren in het bezit te zijn van de echte ring:
‘Maar wacht! Hoor ik niet dat de echte ring
de wonderkracht bezit geliefd te maken,
bij God en mensen aangenaam? Dat moet
de doorslag geven! Valse ringen zullen
dat toch niet kunnen!’
De rechter adviseert ieder van de broers dan ook om zijn ring voor de echte te houden:
‘Laat ieder om het hardst proberen uit
zijn ring de kracht te halen die de steen
bevat. En ondersteun die kracht dan met
zachtmoedigheid, oprechte verdraagzaamheid,
met goeddoen, met het innigste vertrouwen
op God’.
In de visie van de rechter vraagt ware religie ‘eigen inspanningen’ van de mens. Daar heeft de hierboven geciteerde christelijke criticus gelijk in. Maar de mens verricht die inspanningen wel in het vertrouwen op de kracht die in de ring besloten ligt, oftewel in het vertrouwen op de reeds aanwezige God. Kan het christelijker? Verderop in het toneelstuk wordt dit op aangrijpende wijze geïllustreerd in de scène waarin Nathan vertelt hoe het gekomen is dat hij, een jood, een meisje opvoedt dat ooit als christen was gedoopt. Aan een kloosterbroeder, van wie Nathan net heeft gehoord dat hij degene was die Nathan achttien jaar geleden het kindje bracht, vertelt Nathan wat er kort daarvoor was gebeurd: Tijdens een pogrom hadden christenen alle joden van Gath uitgemoord, onder hen ook de vrouw en zeven zonen van Nathan. Drie dagen en nachten lag Nathan ‘in as en stof voor God’, raasde en tierde tegen God en vervloekte de wereld en de christenen. Maar, zo vervolgt Nathan zijn relaas:
Langzamerhand keerde de rede terug.
Een stem zei zacht: En toch is God er! En
Toch was ook dit Gods raadsbesluit! Welaan!
(…)
Sta op!’ – Ik stond! En riep tot God: Ik wil!
Als u wilt dat ik wil! – Toen steeg u van
uw paard en reikte mij het kindje aan,
gewikkeld in uw mantel. – Wat u mij
destijds gezegd hebt, wat ik u, ben ik
vergeten. Dit alleen weet ik: ik nam
het kind aan, legde het neer, kuste het,
viel op mijn knieën, snikte: God! Van zeven
nu één toch teruggekregen!
Zei de patriarch van Jeruzalem nog dat een jood die een van oorsprong christelijk kind als zijn eigen kind opvoedt, moet worden verbrand, de reactie van de broeder op Nathans verhaal is volkomen tegengesteld. Aangedaan roept de broeder uit:
~ Nathan! Nathan!
U bent een christen! – God, u bent een christen!
Een betere was er nooit!
Daarop reageert Nathan met de prachtige oneliner:
Wat mij voor u een christen maakt, maakt u
voor mij een jood!
Deze scène illustreert op treffende wijze de boodschap waarvan het hele stuk doortrokken is: wie zich openstelt voor God, staat open voor de mens. Dat is het criterium dat bij de beantwoording van Saladins vraag de doorslag moet geven. Bij de vraag naar de ware godsdienst gaat het er niet om welke van de drie godsdiensten historisch gezien de beste papieren heeft, maar om de vraag welke godsdienst de mens op de been helpt en menselijkheid bevordert. Misschien geen van de godsdiensten, misschien een, misschien alle drie. De toekomst zal het uitwijzen. Niemand heeft de waarheid in pacht, maar laat iedereen naar waarheid streven. De vraag is niet wat de ware godsdienst is, maar wat ware godsdienst is.
Jaap van Vredendaal verzorgde de vertalingen van, en schreef inleidingen bij Nathan de Wijze, het Nibelungenlied, een middeleeuws epos over liefde en wraak, en Heliand, een Christusdicht uit de vroege middeleeuwen.